Besluit 2018/2280 van het College houdende uitvoering van het decreet van 22 februari 2018 met betrekking tot de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer
FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
17 JANUARI 2019. - Besluit 2018/2280 van het College houdende uitvoering van het decreet van 22 februari 2018 met betrekking tot de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer
Het College van de Franse Gemeenschapscommissie, Gelet op het decreet van 22 februari 2018met betrekking tot de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer en in het bijzonder artikels 7, §§ 4, 5 en 7, 8, §§ 1, 2 en 3, 9, 12, 14, § 4, 16 eerste lid en 18;
Gelet op het advies van de Brusselse Franstalige Adviesraad voor bijstand aan personen en gezondheid, uitgebracht op 5 november 2018;
Gelet op het advies 64.788/4 van de Raad van State, gegeven op 17 december 2018;
Op voorstel van het Lid van het College belast met het Gezondheidsbeleid, Na beraadslaging, Besluit :HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Dit besluit regelt, in toepassing van artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 van de Grondwet.
Art. 2.Naast de termen bepaald in artikel 2 van het decreet van 22 februari 2018 met betrekking tot het niet-dringend ziekenvervoer wordt voor de toepassing van dit besluit verstaan onder:1° "het decreet": het decreet van 22 februari 2018 met betrekking tot de organisatie van het medisch-sanitair vervoer;2 " het Lid van het College": het Lid van het College van de Franse Gemeenschapscommissie bevoegd voor het Gezondheidsbeleid;3° "De Commissie": de permanente Overlegcommissie bedoeld in artikel 10 van het decreet;4° "De administratie": de diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;5° "Dienst": de dienst van het niet-dringende ziekenvervoer bedoeld in artikel 2, 5° van het decreet.HOOFDSTUK II. - Toekennings-, opschortings-, weigerings- en intrekkingsprocedure van de vergunningAfdeling 1. - De vergunningsaanvraag
Art. 3.De vergunningsaanvraag van een dienst moet de start van de dienst voorafgaan.
Art. 4.Om ontvankelijk te zijn moet de vergunningsaanvraag gericht zijn aan de administratie en omvat ze de volgende documenten en inlichtingen:1° de identiteit van de aanvrager;2° het ondernemingsnummer;3° de noodzakelijke documenten en bewijsstukken om te bewijzen dat de aanvrager voldoet aan de vergunningsvoorwaarden die vastgelegd zijn door het College of in voorkomend geval een financieel plan dat aantoont dat de dienst over de noodzakelijke middelen beschikt om het materieel aan te kopen en het nodige personeel aan te werven;4° een kopie van de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid;5° de lijst van de personeelsleden en de bewijsstukken met betrekking tot hun kwalificatie(s).6° de documenten en de inlichtingen met betrekking tot de normen die vastgelegd worden door het College voor wat de technische kenmerken en de uitrusting van de ziekenwagens en lichte medische voertuigen betreft evenals de hygiënenormen, het eenmalige vervoer van patiënten, de medische uitrusting en de ziekenwagenuitrusting;7° de informatie over de toegepaste tarieven en de berekeningscriteria die er betrekking op hebben;8° het aantal voertuigen waarover de aanvrager beschikt, het merk van deze voertuigen, de nummerplaten en de data van de eerste inverkeerstelling evenals alle documenten die tijdens de technische controles overhandigd worden;9° elke andere inlichting die of document dat schriftelijk aan de aanvrager gevraagd wordt en noodzakelijk is om de administratie in te lichten in het kader van het onderzoek van de vergunningsaanvraag op het ogenblik dat de reeds ingediende stukken krachtens dit artikel niet volstaan om over de aanvraag te kunnen oordelen.Afdeling 2. - De vergunning en de voorlopige vergunning
Art. 5.De administratie onderzoekt de aanvraag en geeft zijn opmerkingen ter advies door aan de Commissie.
De Commissie beschikt over een maand vanaf de doorsturing van het dossier om haar standpunt schriftelijk te doen gelden.
De adviezen van de administratie en van de Commissie worden vervolgens doorgezonden naar het Lid van het College ter beslissing.
In geval van een negatief advies deelt het Lid van het College de opmerkingen die door de administratie en de Commissie geformuleerd werden aan de aanvrager mee.
Art. 6.Het Lid van het College kent een voorlopige vergunning voor een duur van zes maanden toe aan de aanvrager die voor de eerste maal een ontvankelijke vergunningsaanvraag indient samen met een financieel plan dat aantoont dat de dienst over de noodzakelijke middelen beschikt om materiaal aan te kopen en het noodzakelijke personeel in dienst te nemen, overeenkomstig artikel 7 § 3 van het decreet.
De dienst verbindt er zich toe de voorlopige vergunningsperiode te benutten om te voldoen aan alle vergunningsnormen die door het College zijn vastgelegd.
De beslissing van voorlopige vergunning vermeldt de datum waarop deze van kracht wordt, de naam en het adres van de aanvrager. Hij vermeldt bovendien de toegelaten afwijkingen van de ontvankelijkheidsvoorwaarden die in artikel 4 vermeld worden.
De beslissing wordt door de administratie aan de aanvrager betekend.
Art. 7.§ 1. Tijdens de periode die door de tijdelijke vergunning gedekt wordt, onderzoekt de administratie het dossier, gaat ze over tot de inspectie van de dienst en geeft ze een advies uit over de toekenning of de weigering van de vergunning minstens twee maanden voor de vervaldatum van de voorlopige vergunning. § 2. Het dossier wordt voor advies aan de Commissie doorgegeven. Deze oordeelt binnen een periode van dertig dagen, te rekenen vanaf de dag die volgt op de dag dat het dossier ontvangen wordt.
De adviezen van de administratie en van de Commissie worden vervolgens doorgezonden naar het Lid van het College ter beslissing. § 3. De voorlopige vergunning is eenmaal hernieuwbaar voor een duur van zes maanden indien de formaliteiten voorzien in §§ 1 en 2 niet uitgevoerd konden worden.Afdeling 3. - De hernieuwingsprocedure van de vergunning
Art. 8.De hernieuwingsaanvraag moet ten laatste zes maanden vooraleer de lopende vergunning afloopt ingediend worden in dezelfde vormen en volgens dezelfde procedure dan deze die voor de vergunningsaanvraag voorzien is.Afdeling 4. - Over de procedure voor weigering van de vergunning,
intrekking van de vergunning en voorlopige vergunning
Art. 9.§ 1. Wanneer de administratie een voorstel formuleert: - om de hernieuwing van de vergunning te weigeren; - om de vergunning in te trekken; - om de voorlopig vergunning in te trekken; laat ze dit aan de aanvrager weten. § 2. De administratie licht er hem eveneens over in dat hij beschikt over een termijn van vijftien dagen vanaf de ontvangst van de bekendmaking, om zijn opmerkingen te laten gelden via een per post aangetekende brief.
In voorkomend geval kan de aanvrager om een hoorzitting verzoeken.
Daartoe roept de administratie de aanvrager via een per post aangetekende brief op waarin de plaats en het uur van de hoorzitting aangeduid worden. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
Vier Commissieleden wonen deze hoorzitting bij. § 3. De administratie vervolledigt het dossier met de geschreven opmerkingen van de aanvrager, met alle nuttige inlichtingen en documenten die ze verzamelt en in voorkomend geval met het proces-verbaal van verhoor van de aanvrager.
De administratie stelt een verslag op binnen de zeven dagen vanaf het verhoor of bij de ontstentenis ervan, vanaf de ontvangst van de documenten die ze aan de Commissie doorgeeft.
De Commissie beschikt over een periode van tien werkdagen om haar advies en haar eventuele aanbevelingen aan de administratie mee te delen.
Wanneer de termijn afgelopen is, maakt de administratie het dossier over aan het Lid van het College dat binnen de maand na de ontvangst van het dossier oordeelt.Afdeling 5. - Over de dringende intrekking van de vergunning of van de
voorlopige vergunning
Art. 10.§ 1. Wanneer de administratie een voorstel tot dringende intrekking van de vergunning of van de voorlopige vergunning formuleert, betekent ze dit aan de aanvrager. § 2. De administratie licht er hem eveneens over in dat hij beschikt over een termijn van drie werkdagen vanaf de ontvangst van de bekendmaking, om zijn opmerkingen te laten gelden via een per post aangetekende brief.
In voorkomend geval kan de aanvrager om een hoorzitting verzoeken.
Daartoe roept de administratie de aanvrager via een per post aangetekende brief op waarin de plaats en het uur van de hoorzitting aangeduid worden. De oproeping vermeldt de mogelijkheid om zich door een raadsman te laten bijstaan.
Vier Commissieleden wonen deze hoorzitting bij.
De weigering om te verschijnen of zich te verdedigen wordt in de notulen van de hoorzitting vastgelegd. § 3. De administratie vervolledigt het dossier met de geschreven opmerkingen van de aanvrager, met alle nuttige inlichtingen en documenten die ze verzamelt en met het proces-verbaal van verhoor van de aanvrager.
De administratie stelt een verslag op binnen de drie werkdagen vanaf het verhoor of bij zijn ontstentenis, vanaf de ontvangst van de documenten die ze aan de Commissie doorgeeft. Ze beschikt over een periode van vijf werkdagen om haar advies en haar aanbevelingen aan de administratie mee te delen.
Wanneer de termijn afgelopen is, maakt de administratie het dossier over aan het Lid van het College dat binnen tien werkdagen na de ontvangst van het dossier oordeelt.Afdeling 6. - Over de stopzetting van de activiteiten
Art. 11.Overeenkomstig artikel 7, § 7 van het decreet, licht de erkende dienst die zijn activiteiten stopzet de administratie in over deze stopzetting via de gewone post of de elektronische post.HOOFDSTUK III. - De klachtenprocedure
Art. 12.§ 1. De patiënt of elke andere betrokken persoon kan een klacht indienen bij de dienst of bij de administratie overeenkomstig artikel 12 van het decreet.
Deze klacht kan ingediend worden via de post of via e-mail.
Ze moet ondertekend zijn. Anonieme klachten zijn niet ontvankelijk. § 2. Indien de klacht aan de dienst gericht is, zal de dienst deze binnen de tien dagen aan de Commissievoorzitter meedelen. Hij voegt zijn antwoordelementen bij de klacht.
De voorzitter van de Commissie bevestigt de ontvangst ervan bij de klager. § 3. Indien de klacht gericht wordt aan de administratie, delen de ambtenaren van de administratie deze binnen een termijn van drie dagen mee aan de voorzitter van de Commissie evenals aan de dienst waar de klacht eventueel betrekking op heeft. De dienst heeft tien dagen de tijd om zijn elementen van antwoord schriftelijk aan de voorzitter van de Commissie mee te delen.
De voorzitter van de Commissie bevestigt de ontvangst ervan bij de klager. § 4. Indien de klacht een dienst betreft die door een andere overheid erkend wordt, geeft de administratie het dossier aan de bevoegde overheid door. § 5. De Commissie beschikt over een termijn van dertig dagen om aan de eventueel betrokken dienst en aan de administratie zijn advies en zijn eventuele aanbevelingen mee te delen over de nuttige gevolgen die aan de klacht gegeven moeten worden.
Ze kan, om dit te doen, de klager en de dienst waarop de klacht eventueel betrekking heeft, horen. § 6. Wanneer de in § 5 beoogde termijn verstrijkt, heeft de administratie tien werkdagen om over de klacht te oordelen.
De administratie kan op elk ogenblik tot een controle van de dienst overgaan.
De administratie deelt haar beslissing gelijktijdig mee aan de klager, aan de dienst waarop de klacht betrekking heeft en aan de voorzitter van de Commissie.
Deze beslissing kan met name bestaan in een intrekking van de vergunning en/of een administratieve boete, zoals beoogd in artikel 14 van de ordonnantie.HOOFDSTUK IV. - Over de administratieve boete
Art. 13.Het Lid van het College duidt de persoon aan die de taak heeft om de administratieve boetes op te leggen.
Art. 14.§ 1. Wanneer de administratie één van de feiten vaststelt die beoogd worden in artikel 14, § 1, 1° tot 3°, van het decreet, licht ze er de persoon over in die beoogd wordt in artikel 13 van dit besluit. § 2. De in artikel 13 van dit besluit beoogde persoon betekent via een per post aangetekende brief aan de dienst de vaststelling die op hem betrekking heeft evenals het bedrag van de administratieve boete dat hij moet betalen. § 3. De in § 2 beoogde betekening vermeldt dat de dienst bij de administratie een beroep kan indienen via een per post aangetekende brief binnen de vijftien dagen na ontvangst van de betekening.
Het beroep is opschortend.
In dit beroep moet de dienst daarenboven : - aangeven dat hij wil dat de beslissing herzien wordt; - de redenen aangeven die deze vraag rechtvaardigen. § 4. De administratie vervolledigt het dossier met de geschreven opmerkingen van de dienst, met alle nuttige inlichtingen en documenten die ze verzamelt.
De administratie stelt binnen de vijf werkdagen vanaf de ontvangst van het beroep, een verslag op dat ze aan de Commissie doorgeeft met de schriftelijke opmerkingen van de dienst. Ze beschikt over een periode van vijf werkdagen om haar advies en haar aanbevelingen aan de administratie mee te delen.
Wanneer de termijn afgelopen is, maakt de administratie het dossier over aan het Lid van het College dat binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van het dossier oordeelt.
Art. 15.De administratieve boete moet betaald worden binnen de twee maanden na de betekening beoogd in artikel 14, § 2 van het besluit of van de beslissing van het Lid van het College beoogd in artikel 14, § 4, laatste lid, van het besluit.
Bij ontstentenis van betaling binnen de opgelegde termijn zal er een ingebrekestelling verzonden worden vooraleer er overgegaan wordt tot de gedwongen inning van het verschuldigde bedrag.
De persoon beoogd in artikel 13 van dit besluit is belast met de betekening van de ingebrekestelling en met de inning van het verschuldigde bedrag.HOOFDSTUK V. - Over de ambtenaren en de agenten die moeten waken over de naleving van de bepalingen van het decreet en van zijn besluiten
Art. 16.De ambtenaren en agenten van de administratie moeten waken over de naleving van de bepalingen van het decreet en van zijn uitvoeringsbesluiten.
Ze gaan over tot de inspecties van de diensten tijdens het vooronderzoek van de dossiers van de vergunningen of van de hernieuwing van de vergunningen maar eveneens op eigen initiatief in de periodes die door de vergunningen gedekt zijn evenals wanneer er klachten worden ingediend.
Ze onderzoeken alle wijzigingen die aangebracht worden in vergelijking met de gegevens die in de vergunningsaanvraag staan, die door de diensten betekend moeten worden.
De systematische verplichting om de gegevens bij te werken beoogt een doorlopende controle te voorzien van de naleving van de normen die door het College bepaald worden.HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen
Art. 17.De administratie publiceert op haar internetsite een lijst van de lopende vergunningen en van de erkende niet-urgente ziekenvervoerdiensten, van hun voertuigen met het eraan gekoppelde unieke identificatienummer en de begin- en einddatum van de vergunning.HOOFDSTUK VII. - Eindbepalingen
Art. 18.De diensten die reeds actief zijn op de dag dat dit besluit van kracht wordt, kunnen hun activiteiten verder uitoefenen tot op de dag waarop hun voorlopige vergunningsaanvraag beoordeeld zal worden op voorwaarde:1° dat er een ontvankelijke vergunningsaanvraag wordt ingediend binnen de zes maanden na de vankrachtwording van het besluit dat de vergunningsnormen vastlegt;2° dat de aanvrager het bewijs met elk rechtsmiddel levert van zijn activiteit die de vankrachtwording van het decreet voorafging.
Art. 19.Het decreet wordt van kracht op de dag dat dit besluit van kracht wordt.
Art. 20.Het Lid van het College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 17 januari 2019.
Voor het College : F. LAANAN, Voorzitter van het College C. JODOGNE, Lid van het College belast met de Gezondheid
Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer
FRANSE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
24 JANUARI 2019. - Decreet houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer
De vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie heeft aangenomen en Wij het College bekrachtigen en bekondigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze decreet regelt, krachtens artikel 138 van de Grondwet, een aangelegenheid als bedoeld in artikel 128 ervan.
Art. 2.Instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 25 oktober 2018 tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer.
Brussel, 11 januari 2019.
De Voorzitster De Secretaris De Griffier Brussel, 24 januari 2019.
Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : F. LAANAN, Voorzitster van het College C. JODOGNE, Lid van het College belast met de Gezondheid
Samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer, Gelet op de artikelen 1, 39, 128, 134, 135 en 138 van de Grondwet;
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 92bis, § 1, ingevoegd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 22 februari 2018 van de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer, Gelet op de ordonnantie van 21 maart 2018 van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer, Overwegende dat een doeltreffend en functioneel georganiseerd niet-dringend ziekenvervoersbeleid van dien aard is dat het de inachtneming van het welzijn van de patiënten, alsook van hun fysieke en morele integriteit, waarborgt.
Gelet op de dwingende noodzaak om het in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gevoerde beleid te coördineren, met name tussen de Franse Gemeenschapscommissie en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;
Gelet op de dwingende nood aan doeltreffend overleg tussen de vertegenwoordigers van de sector betrokken bij het niet-dringend ziekenvervoer;
Gelet op het nut om, voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, te beschikken over geharmoniseerde adviezen en aanbevelingen betreffende de sector van het niet-dringend ziekenvervoer;
De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door de leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, de heer Didier Gosuin en de heer Guy Vanhengel, De Franse Gemeenschapscommissie, vertegenwoordigd door haar College, in de persoon van mevrouw Cécile Jodogne, minister van Gezondheidsbeleid, Hierna de partijen bij de overeenkomst genoemd, zijn overeengekomen wat volgt :
Artikel 1.§ 1. De partijen hechten hun goedkeuring aan de oprichting van een enige permanente overlegcommissie, zoals bedoeld in artikel 10 van het decreet van 22 februari 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer en artikel 10 van de ordonnantie van 21 maart 2018 betreffende de organisatie van het niet-dringend ziekenvervoer. § 2. De permanente overlegcommissie zoals bedoeld in paragraaf 1 beschikt niet over rechtspersoonlijkheid.
Ze werkt onder de gezamenlijke auspiciën van de twee partijen die het akkoord ondertekend hebben.
Art. 2.De regels voor de samenstelling en de werking van de permanente overlegcommissie zullen bepaald worden door het Verenigd College en het College van de partijen van het akkoord, via een uitvoerend samenwerkingsakkoord, zoals bedoeld in artikel 92bis, § 1, lid 3, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.
Art. 3.Dit samenwerkingsakkoord treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van het voornoemde decreet en de voornoemde ordonnantie.
Brussel, 25 oktober 2018.
Voor het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie : De Leden van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, D. GOSUIN G. VANHENGEL Voor het College van de Franse Gemeenschapscommissie : De Minister van Gezondheidsbeleid, C. JODOGNE
Ordonnantie houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer
GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
21 DECEMBER 2018. - Ordonnantie houdende instemming met het samenwerkingsakkoord tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer
De Verenigde Vergadering heeft aangenomen en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.
Art. 2.Instemming wordt verleend met het samenwerkingsakkoord van 8 november 2018 tussen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de oprichting en de werking van de Permanente Overlegcommissie inzake niet-dringend ziekenvervoer.
Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 21 december 2018.
Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Gezondheidsbeleid, het Openbaar Ambt, de Financiën, de Begroting en de Externe Betrekkingen, D. GOSUIN Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, P. SMET Het Lid van het Verenigd College bevoegd voor het Beleid inzake Bijstand aan Personen, het Gezinsbeleid en de Filmkeuring, C. FREMAULT _______ Nota(1) Gewone zitting 2018-2019.Documenten van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. - Ontwerp van ordonnantie, B-138/1. - Verslag, B-138/2.
Integraal verslag. - Bespreking. Vergadering van donderdag 20 december2018. - Aanneming.Vergadering van vrijdag 21 december 2018.
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 5 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer
VLAAMSE OVERHEID
16 NOVEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van artikel 5 van hetdecreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen, artikel 20, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikelen 2, 5 en 8;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 houdende de oprichting van de onafhankelijke commissie, belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 mei 2018;
Gelet op advies 64.336/3 van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin;
Na beraadslaging,Besluit :HOOFDSTUK1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:1° administrateur-generaal: de administrateur-generaal van het agentschap;2° agentschap: het agentschap Zorg en Gezondheid, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap "Zorg en Gezondheid";3° decreet van 18 mei 2018: het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer;4° dienst: een dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer als vermeld in artikel 2, 1°, van hetdecreet van 18 mei 2018;5° gemengde werkgroep opleiding: de werkgroep, vermeld in artikel 5, § 2, van het decreet van 18 mei 2018;6° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid;7° onafhankelijke commissie: de onafhankelijke commissie, vermeld in artikel 5, § 1, van hetdecreet van 18 mei 2018;8° ziekenfonds: de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten, het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten, de Landsbond van de Liberale Mutualiteiten, de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en de Landsbond van de Neutrale Ziekenfondsen.HOOFDSTUK2. - De onafhankelijke commissie niet-dringend liggend ziekenvervoer
Art. 2.Er wordt een onafhankelijke commissie opgericht.
De onafhankelijke commissie bestaat, naast de voorzitter, uit de volgende leden:1° een vertegenwoordiger per ziekenfonds;2° een vertegenwoordiger per dienst die op jaarbasis 50.000 ritten uitvoert;3° een vertegenwoordiger van het Vlaams Patiëntenplatform vzw;4° een vertegenwoordiger van Zorgnet-Icuro vzw;5° een vertegenwoordiger van Test-Aankoop vzw;6° een vertegenwoordiger van het agentschap.Om aan de voorwaarde van 50.000 ritten per jaar, vermeld in het tweede lid, 2°, te voldoen, mogen verschillende diensten zich groeperen en samen een vertegenwoordiger aanwijzen. Het aandeel ritten van een dienst kan maar door één vertegenwoordiger worden vertegenwoordigd.
Voor elk van de effectieve leden, vermeld in het tweede lid, wordt een plaatsvervangend lid aangewezen.
De functie van secretaris van de onafhankelijke commissie wordt waargenomen door een personeelslid van het agentschap.
Art. 3.§ 1. De leden van de onafhankelijke commissie worden voor zes jaar benoemd door de minister. Het mandaat is één keer hernieuwbaar.
De leden van de onafhankelijke commissie blijven in functie tot de minister over de hernieuwing van de mandaten een beslissing heeft genomen. § 2. Een lid kan op verzoek van zijn organisatie worden vervangen door een vervangend lid dat de minister benoemt voor de resterende duur van het mandaat van het lid dat hij vervangt.
In geval van overlijden, ontslag of intrekking van een mandaat van een effectief lid vóór het mandaat beëindigd is, wordt zijn plaatsvervangend lid effectief lid voor de resterende duur van het mandaat van het lid dat hij vervangt en wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen.
Art. 4.§ 1. Alleen de voorzitter en de effectieve leden zijn stemgerechtigd of, bij verhindering, hun plaatsvervangers.
Elke beslissing van de onafhankelijke commissie wordt genomen met zowel een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen in de groep vertegenwoordigers, vermeld in artikel 2, tweede lid, 2°, als met een gewone meerderheid over de andere groep vertegenwoordigers, vermeld in artikel 2, tweede lid, 1°, en artikel 2, tweede lid, 3° tot en met 6°, is bereikt.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 2. De onafhankelijke commissie kan alleen geldig beraadslagen als aan het aanwezigheidsquorum, dat is bepaald in het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 6, is voldaan.
Art. 5.Tijdens de eerste vergadering kiest de onafhankelijke commissie onder haar leden twee kandidaat-voorzitters, conform de stemprocedure, vermeld in artikel 4.
In afwijking van artikel 4, § 2, kan de onafhankelijke commissie pas voor het eerst rechtsgeldig vergaderen als alle effectieve leden aanwezig zijn.
De minister benoemt een van de kandidaat-voorzitters tot voorzitter en de andere kandidaat-voorzitter tot ondervoorzitter van de onafhankelijke commissie. Het plaatsvervangend lid van de voorzitter wordt dan effectief lid en er wordt een nieuw plaatsvervangend lid aangewezen. Tijdens de duur van zijn mandaat leidt en vertegenwoordigt de voorzitter alleen de onafhankelijke commissie, en niet de organisatie die hem heeft voorgedragen als lid als vermeld in artikel 2, tweede lid.
Art. 6.De onafhankelijke commissie stelt een huishoudelijk reglement op dat in afwijking van de stemprocedure, vermeld in artikel 4 van dit besluit, alleen kan worden goedgekeurd bij een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden op een vergadering waarbij minstens twee derde van de leden aanwezig is. Het aldus goedgekeurde huishoudelijk reglement wordt bezorgd aan de administrateur-generaal en bevat minstens:1° de manier waarop de onafhankelijke commissie wordt samengeroepen, en de minimale frequentie van de bijeenkomsten;2° de manier waarop de agenda van de onafhankelijke commissie wordt samengesteld;3° het vereiste aanwezigheidsquorum om geldig te kunnen beraadslagen;4° de werkwijze die wordt gevolgd voor de adviserende opdracht, vermeld in artikel 5, § 1, eerste lid, van het decreet van 18 mei 2018, en de adviserende opdracht, vermeld in artikel 6, tweede lid, van het voormelde decreet;5° de interne werkwijze die wordt gevolgd in geval van een verzoek om advies van het agentschap over een bezwaar tegen de weigering van vergunning door een dienst niet-dringend liggend ziekenvervoer;6° de interne werkwijze die wordt gevolgd om de concrete eisen te bepalen waaraan een controle door een onafhankelijke controleorganisatie moet voldoen;7° de interne werkwijze die wordt gevolgd om klachten in tweede lijn te behandelen;8° de interne werkwijze die wordt gevolgd in geval van een verzoek om advies van het agentschap over de machtiging van een onafhankelijke controleorganisatie, of over de intrekking van een dergelijke machtiging.In het eerste lid wordt verstaan onder onafhankelijke controleorganisatie: een organisatie zoals vermeld in artikel 8 van het decreet van 18 mei 2018.HOOFDSTUK3. - De gemengde werkgroep opleiding
Art. 7.Tijdens haar eerste vergadering kiest de onafhankelijke commissie, conform de stemprocedure, vermeld in artikel 4, onder haar leden de vertegenwoordigers die samen de gemengde werkgroep opleiding vormen.
De gemengde werkgroep opleiding bestaat uit:1° twee vertegenwoordigers van de ziekenfondsen;2° twee vertegenwoordigers van de diensten;3° een vertegenwoordiger van Zorgnet Icuro vzw;4° een vertegenwoordiger van het agentschap.Voor elk van de effectieve leden, vermeld in het tweede lid, wordt een plaatsvervangend lid gekozen.
De gemengde werkgroep opleiding kan experts uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.
De functie van secretaris van de gemengde werkgroep opleiding wordt waargenomen door een personeelslid van het agentschap.
Art. 8.Tijdens haar eerste vergadering kiest de gemengde werkgroep opleiding onder haar leden een voorzitter en een ondervoorzitter volgens de stemprocedure, vermeld in artikel 9, § 1.
In afwijking van artikel 9, § 2, kan de gemengde werkgroep opleiding pas rechtsgeldig voor het eerst vergaderen als alle effectieve leden aanwezig zijn.
Art. 9.§ 1. Alleen de voorzitter en de effectieve leden zijn stemgerechtigd of, bij verhindering, hun plaatsvervangers.
De gemengde werkgroep opleiding spreekt zich uit bij een gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen in de groepen vertegenwoordigers, vermeld in artikel 7, tweede lid.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. § 2. Om geldig te beraadslagen, is voldaan aan het aanwezigheidsquorum, dat is bepaald in het huishoudelijk reglement, vermeld in artikel 10.
Art. 10.De gemengde werkgroep opleiding stelt een huishoudelijk reglement op dat alleen kan worden goedgekeurd bij een tweederdemeerderheid van de aanwezige leden op een vergadering waarbij minstens twee derde van de leden aanwezig is.
Het huishoudelijk reglement wordt bezorgd aan de administrateur-generaal en bevat minstens:1° de manier waarop de gemengde werkgroep opleiding wordt samengeroepen, en de minimale frequentie van de bijeenkomsten;2° de manier waarop de agenda van de gemengde werkgroep opleiding wordt samengesteld;3° het vereiste aanwezigheidsquorum om geldig te kunnen beraadslagen;4° de interne werkwijze die wordt gevolgd voor de adviserende opdracht, vermeld in artikel 5, § 2, eerste lid, van het decreet van 18 mei 2018.HOOFDSTUK4. - Slotbepalingen
Art. 11.Het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2006 houdende de oprichting van de onafhankelijke commissie, belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wordt opgeheven.
Art. 12.Dit besluit en artikel 5 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, treden in werking op de dag van de publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 16 november 2018.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN
Ministerieel besluit ter uitvoering van het koninklijk besluit van 6 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage voor de dringende geneeskundige hulpverlening voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2021
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
3 JUNI 2021. - Ministerieel besluit ter uitvoering van het koninklijk besluit van 6 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening voor de periode van 1 januari 2021 tot 31 december 2021
De Minister van Volksgezondheid, Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, artikel 3ter, ingevoegd bij de wet van 24 juli 2008 en vervangen bij de wet van 10 april 2014;
Gelet op de wet van 22 december 2020 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2021;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, de artikelen 2, § 1 en 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 december 2018 houdende bepaling van de regels en de inhoud van de registratie door de ambulancediensten en van hun jaarverslag Gelet op hetministerieel besluit van 7 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning van het bedrag van de toelage toegekend in geval van interventie van een permanentie van een ambulancedienst, op aanvraag van de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel, conform artikel 5 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening;
Gelet op het ministerieel besluit van 7 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning van het bedrag van de toelage toegekend aan de ambulancediensten voor elke permanentie;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 20 mei 2021;
Overwegende de wet van 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat, de artikelen 121 tot 124;
Overwegende het koninklijk besluit van 31 mei 1933 betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen, artikel 1;
Overwegende dat de gegevens vermeld in artikel 1, eerste lid, 2°, van het ministerieel besluit van 7 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten voor de toekenning van het bedrag van de toelage toegekend in geval van interventie van een permanentie van een ambulancedienst, op aanvraag van de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel, conform artikel 5 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening niet beschikbaar zijn omdat hetkoninklijk besluit van 14 december 2018 houdende bepaling van de regels en de inhoud van de registratie door de ambulancediensten en van hun jaarverslag in werking is getreden op 1 januari 2019, wordt voor de toepassing van dit besluit rekening gehouden met de bepalingen van artikel 1, eerste lid, 3°, van voormeld ministerieel besluit van 7 december 2018, Besluit :
Artikel 1.Een toelage van 76.990.000 euro, aan te rekenen ten laste van basisallocatie 25/52.24.3300.06 van de begroting van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu voor het begrotingsjaar 2021, wordt toegekend aan de ziekenwagendiensten vermeld in bijlage 1.
Art. 2.Elke ziekenwagendienst zal een voorschot ten belope van 50% van hun totale toelage ontvangen van zodra dit besluit is gepubliceerd. Dit betekent in totaal een voorschot van 38.495.000 euro.
Art. 3.De toekenning van de toelage is afhankelijk van de verzending van de documenten bedoeld in artikel 6, § 4 en § 5, van het koninklijk besluit van 6 december 2018 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening dat het sturen van een schuldvordering bedoelt. Een model van de documenten bevindt zich in de bijlagen 2 en 3.
De schuldvordering bedoeld in artikel 6, § 4 en § 5 van voormeld koninklijk besluit moet verstuurd worden naar het volgende adres: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu Adres elektronisch: ambufin@health.fgov.be
Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.
Brussel, 3 juni 2021.
Fr. VANDENBROUCKE
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, ter voldoening aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringend
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
27 FEBRUARI 2019. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, ter voldoening aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, de artikelen 1, derde lid, 8 en 10;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, ter voldoening aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 9 augustus 2018;
Gelet op het advies van de Dienst voor administratieve vereenvoudiging van de FOD Kanselarij van de Eerste minister, overgemaakt op 23 augustus 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 15 oktober 2018;
Gelet op advies nr 63.346/2 van de Raad van State, gegeven op 22 oktober 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van de State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op het advies nr. 143/2018 van de Gegevensbeschermingsautoriteit, gegeven op 19 december 2018;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening op 1 januari 2019 opgeheven is door hetkoninklijk besluit van 28 november 2018 betreffende de facturatie naar aanleiding van een tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening door een ambulancedienst;
Overwegende dat de prestatiekosten voor de reanimatiewagens met geneeskundig personeel aan de patiënt aangerekend worden via de ziekenhuisfactuur waarvoor het RIZIV een vergoeding voorziet op basis van een nomenclatuur, dat de term vervoerder verouderd is en dat het aangewezen is om het koninklijk besluit van 22 mei 1965 wat deze twee punten betreft te wijzigen;
Overwegende dat momenteel er begrotingsrapporteringsmijlpalen worden opgelegd aan het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, dat de statuten van het Fonds wat dit betreft aangepast werden, dat de raad van bestuur gehouden wordt tijdens de eerste 15 dagen van de maand maart, dat om het begrotingsvoorontwerp op te maken, de directie van het Fonds het tussenkomstpercentage van het volgende jaar nodig heeft en dat het aangewezen is dat de minister dit ten laatste op 31 januari vastlegt;
Overwegende dat de dienst voor administratieve vereenvoudiging vraagt om enerzijds enkel het rijksregisternumer of het bis-nummer in combinatie met de naam en voornaam en anderszijds enkel het KBO-nummer te gebruiken maar dat het Fonds voor de dringende geneeskundige hulpverlening momenteel geen toegang heeft tot het rijksregister, dat de beraadslaging 107/2014 van het sectoraal comité van het Rijksregister niet op alle ambulancediensten slaat maar enkel op de hulpverleningszones en dat een overgangsbepaling aangewezen is;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en van de Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van het "Koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, ter voldoening aan de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening" wordt vervangen als volgt: "Koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vaststelling van de regels voor de tussenkomst van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening."
Art. 2.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende: "
Art. 1/1.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:1° "AVG" : verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);2° "Amburegfichenummer": het nummer bedoeld in de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 2018 houdende bepaling van de regels en de inhoud van de registratie door de ambulancediensten en van hun jaarverslag als variabele 6;3° "gestructureerde mededeling gevraagd door de ambulancedienst" : een combinatie van drie groepen van drie, vier en vijf cijfers telkens gescheiden door een schuine streep, van het formaat +++abc/defg/hijkl+++, gebruikt om de overschrijving van het factuurbedrag automatisch te kunnen laten verwerken.§ 2. Het Fonds voor de dringende geneeskundige hulpverlening is de verwerkingsverantwoordelijke met betrekking tot de verwerking van de persoonsgegevens, in de zin van artikel 4 van de AVG, voor wat betreft de doelstellingen en middelen opgenomen in dit besluit. § 3. De verwerkingsdoeleinden van de verwerking van de persoonsgegevens opgenomen in dit besluit zijn:1° toe te laten aan het Fonds om zijn opdracht van openbare dienst te vervullen bedoeld in artikel 8 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, met name de onkostenbetaling garanderen ten gevolge van de tussenkomst van ambulancediensten;2° het invorderen van de kosten gemaakt in het belang van de betrokkenen zoals voorzien in artikel 9 van voormelde wet.§ 4. De ambulancediensten zijn gemachtigd om het rijksregisternummer of het bis-nummer in te zamelen van patiënten die zijn ten laste nemen, met als doeleinde dit mee te delen aan het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening."
Art. 3.Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "
Art. 2.§ 1. Voor de interventies van de ambulancediensten en waarvoor een schuldvordering bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening wordt ingediend, zijn de volgende bepalingen van toepassing op voorwaarde dat de alarmering door een centrum 112 heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2019. § 2. Wanneer een ambulancedienst overeenkomstig artikel 5 van de voormelde wet, wordt opgeroepen om een slachtoffer of een zieke te vervoeren, waarborgt het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, op de in artikel 4, § 1, bepaalde voorwaarden, de betaling van de prestatiekosten van de ambulancedienst op grond van volgend tarief: een vast bedrag van 23,72 euro voor elke verplaatsing heen en terug, vermeerderd met 2,35 euro per km vanaf de elfde tot de twintigste kilometer; die vermeerdering wordt op 1,77 euro gebracht vanaf de eenentwintigste kilometer. § 3. De bedragen bedoeld in paragraaf 1 zijn gekoppeld aan het indexcijfer 114,91 (basis 1996) van de consumptieprijzen. Ze worden op 1 januari van elk jaar aangepast aan de waarden van het indexcijfer van de consumptieprijzen van 30 juni van het voorgaande jaar."
Art. 4.In hetzelfde besluit, wordt een artikel 2/1 ingevoegd, luidende: "Art 2/1. § 1. Voor de interventies uitgevoerd ten gevolge van een alarmering door het centrum 112 vanaf 1 januari 2019 zijn de volgende bepalingen van toepassing. § 2. Het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening waarborgt, onder de in artikel 4 bepaalde voorwaarden en regels en ten belope van een percentage, de betaling van de facturen opgesteld door de ambulancediensten, die overeenkomstig artikel 5 van de voormelde wet opgeroepen worden, in uitvoering van het koninklijk besluit van 28 november 2018 betreffende de facturatie naar aanleiding van een tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening door een ambulancedienst. § 3. Het percentage bedoeld in paragraaf 2 is het percentage van de tussenkomst van het Fonds voor dringende hulpverlening en wordt elk jaar bepaald door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, zonder minder te kunnen bedragen dan zestig honderdsten van de forfaitaire vergoeding bedoeld in artikel 1, § 1 van het voormeldekoninklijk besluit van 28 november 2018, ten laatste op 31 januari voorafgaandelijk aan het jaar waarin, op 1 januari, het percentage in werking treedt. Dit percentage wordt toegepast op de schuldvorderingen die worden ingediend bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening vanaf de datum van zijn inwerkingtreding. § 4. Het percentage van de tussenkomst door het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening wordt het eerste maal vastgelegd door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft uiterlijk voor 31 januari 2020 met oog op toepassing op 1 januari 2021. Bij ontstentenis legt de raad van bestuur het percentage vast voor het volgende kalenderjaar. § 5. Voor de jaren 2019 en 2020 wordt het percentage bedoeld in paragraaf 2 vastgelegd op vijfenzeventig procent. § 6. Het Fonds houdt rekening met de reeds door patiënt verrichte gedeeltelijke betalingen ten gunste van de ambulancedienst. § 7. De ambulancedienst kan door beroep te doen op het Fonds nooit een groter bedrag ontvangen dan het oorspronkelijke bedrag van de factuur gericht aan de patiënt."
Art. 5.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 6.Artikel 4 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt: "Art 4. § 1. Om de in artikelen 2 en 2/1 bedoelde waarborg te kunnen genieten, zendt de ambulancedienst aan de betrokken persoon een factuur over de geleverde prestaties.
Indien de betrokken persoon na het verstrijken van een termijn van één maand vanaf de datum waarop de factuur werd gestuurd de betaling niet heeft verricht, maant de ambulancedienst hem bovendien aan, bij een ter post aangetekende brief, de factuur binnen een termijn van één maand te vereffenen. § 2. De onbetaalde ambulancedienst, die voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1, dient, om zijn garantie te verkrijgen, bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, een schuldvordering in volgens het model opgenomen in bijlage, die de volgende gegevens bevat:1° het KBO-ondernemingsnummer, de naam, en het dienstnummer van de ambulancedienst, toegekend door de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;2° de identificatie van de onbetaalde interventie bestaande uit de volgende drie variabelen: a) het interventienummer toegekend door het centrum 112 aan de opgevorderde ambulancedienst;b) de permanentienaam van de ziekenwagenploeg gevorderd door het centrum 112, zoals vastgesteld in de federale lijst van de permanentienamen, opgesteld door de algemene directie Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;c) de datum en het uur waarop de ambulancedienst door het centrum 112 werd gealarmeerd, zoals bezorgd door het centrum 112 aan de opgevorderde ambulancedienst;3° het Amburegfichenummer, aanwezig in de originele factuur;4° het adres van de interventieplaats of, indien de interventieplaats geen adres heeft, een nauwkeurige omschrijving van de interventieplaats;5° indien interventie van de ambulancedienst met transport: de datum en het uur, zoals door het centrum 112 bezorgd aan de ambulancedienst, waarop het team aankwam op de ziekenhuissite;6° indien interventie van de ambulancedienst zonder transport, de indicatie van het patiëntencontact met volgende mogelijkheden: a) persoon overleden;b) persoon ter plaatse behandeld;7° de naam, de voornaam, de geboortedatum en het adres van de patiënt wiens factuur niet werd betaald en zijn rijksregisternummer of bis-registernummer, als die beschikbaar zijn;8° het factuurnummer van de onbetaalde factuur;9° desgevallend de gestructureerde mededeling gevraagd door de ambulancedienst;10° het totaal bedrag van de gedeeltelijke betalingen die eventueel werden ontvangen van de patiënt op de datum van de aangifte en de datum van de laatste eventuele gedeeltelijke betaling;11° het al dan niet toekennen van een afbetalingsplan.Bij deze naar behoren ingevulde schuldvordering worden verplicht de volgende bijlagen gevoegd:1° een afschrift van de factuur;2° het verzendingsborderel van de aangetekende herinneringsbrief of, indien de schuldenaar geen woonplaats heeft, het bewijs aan de hand van een attest van het rijksregister of een attest van een gerechtsdeurwaarder dat de schuldenaar geen woonplaats heeft;3° een afschrift van het afbetalingsplan.§ 3. De schuldvordering wordt gedateerd en ondertekend door een persoon die de ambulancedienst wettelijk mag vertegenwoordigen. § 4. Onvolledige schuldvorderingen, die niet werden ingevuld vóór het verstrijken van de vervaltermijn van zes maanden, komen niet in aanmerking voor een tussenkomst van het Fonds. § 5. Voor een fout in een van de gegevens van de schuldvordering met uitzondering van de persoonsgegevens bedoeld in paragraaf 2, 4° en 7°, kan slechts één keer een verzoek tot rechtzetting worden ingediend, waarna de weigering van tussenkomst van het Fonds definitief zal zijn. § 6. De ambulancedienst dient per factuur slechts één schuldvordering in bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening. § 7. De ambulancedienst brengt het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening onmiddellijk op de hoogte van de volledige of gedeeltelijke betaling van de factuur door de schuldenaar, die niet vermeld is in zijn schuldvordering, vermeldt daarbij het factuurnummer, opgenomen in de originele schuldvordering. Als het Fonds al in zijn voordeel is tussengekomen, moet de ambulancedienst het Fonds terugbetalen ten belope van het gedeelte van de ontvangen betalingen vanwege de patiënt dat het gedeelte van het factuurbedrag dat het Fonds niet terugbetaalt, overschrijdt met vermelding van het voormelde factuurnummer in de mededeling van zijn terugbetaling. § 8. De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, informeert het Fonds dringende geneeskundige hulpverlening over de lijst bedoeld in paragraaf 2, 2°, b) en over de wijzigingen." § 9. De ambulancedienst identificeert vanaf een datum bepaald door de minister bevoegd voor Volksgezondheid een patiënt waarvan het rijksregisternummer of het bis-nummer gekend is enkel nog via het rijksregisternummer, het bis-nummer, de naam en de voornaam, in afwijking van paragraaf 2, 7° en zichzelf enkel nog via zijn KBO-ondernemingsnummer in afwijking van paragraaf 2, 1°.
Art. 7.In hetzelfde besluit worden de artikelen 4/1 tot 4/4 ingevoegd, luidende: "Art 4/1. § 1. Het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, stelt de gegevens met betrekking tot de te valideren schuldvorderingen die betrekking hebben op interventies bedoeld in artikel 2/1, § 1, uitsluitend langs elektronische weg aan de centra 112 ter beschikking via de website https://www.attest112.be. § 2. Het centrum 112 communiceert uiterlijk binnen de dertig kalenderdagen na de terbeschikkingstelling op de website bedoeld in paragraaf 1:1° de bevestiging dat een vertrek van de ambulancedienst vermeld in de schuldvordering effectief werd aangevraagd door het centrum 112 voor het interventienummer afgeleverd door het centrum 112 vermeld in dezelfde aangifte, en op de datum en het uur die ook vermeld staan in dezelfde aangifte;2° als er geen bevestiging is, de reden waarom die bevestiging niet kon worden gegeven, en 3° desgevallend, aanvullende informatie die als relevant wordt beschouwd door het Fonds, voor zover dat het geen persoonsgegevens betreft.De bevestiging door een geauthentificeerde operator van het centrum 112 vormt de validatie van de interventieaanvraag van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 10, § 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. § 3. De validatie bedoeld in paragraaf 2 wordt uitgevoerd door een persoon die het centrum 112 mag binden. Het diensthoofd van elk centrum 112 wijst de personen aan die het centrum 112 mogen binden en actualiseert de lijst van deze personen. § 4. De Minister bevoegd voor Volksgezondheid kan bijkomende modaliteiten vaststellen voor het overmaken van inlichtingen langs elektronische weg waarvan sprake in paragraaf 1. § 5. De bevestiging van de aanwezigheid van een fiche na een elektronische bevraging zoals bedoeld in artikel 25, § 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2018 houdende bepaling van de regels en de inhoud van de registratie door de ambulancediensten en van hun jaarverslag vormt de validatie bedoeld in artikel 10, § 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening. § 6. De raad van bestuur van het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening keurt de redenen goed waarvoor het Fonds spijts een validatie bedoeld in paragraaf 2 of een validatie bedoeld in paragraaf 5 schuldvorderingen afwijst. § 7. Het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening doet uiterlijk vanaf 1 juli 2019 prioritair beroep op de validatie bedoeld in paragraaf 5 voor de schuldvorderingen met betrekking tot interventies bedoeld in artikel 3, van het besluit bedoeld in paragraaf 5.
Art. 4/2.Het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening bezorgt de Dienst dringende geneeskundige hulpverlening van Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu jaarlijks een rapport met per centrum 112 en per ambulancedienst het aantal aanvragen die niet werden behandeld binnen de termijn waarvan sprake in artikel 4/1, § 2, en de eventuele opmerkingen.
Art. 4/3.§ 1. De minister bevoegd voor Volksgezondheid legt de modaliteiten vast volgens dewelke de ambulancediensten hun schuldvorderingen op een elektronische manier zullen kunnen indienen bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening op basis van een voorstel van het Fonds.
Uiterlijk op 1 april 2019 maakt het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening de minister bevoegd voor Volksgezondheid een efficiënt en op een gegevensbeschermingseffectbeoordeling zoals bedoeld in artikel 35 van de AVG, gebaseerd voorstel over. § 2. De minister bevoegd voor Volksgezondheid bepaalt de datum vanaf wanneer de schuldvordering op een elektronische manier kan worden ingediend bij het Fonds voor dringende geneeskundige hulpverlening en informeert de ambulancediensten hierover. § 3. De minister bevoegd voor Volksgezondheid informeert de ambulancediensten over de datum vanaf wanneer de schuldvordering enkel nog elektronisch kan worden ingediend, en over de eventuele uitzonderingen op die regel.
Art. 4/4.De ingediende schuldvorderingen met betrekking tot interventies van een ambulancedienst ten gevolge van een alarmering door het centrum 112 voor 1 januari 2019 worden verwerkt door het Fonds dringende hulpverlening en door de centra 112 volgens de procedure in voege voor 1 januari 2019."
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2019.
Art. 9.De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Volksgezondheid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel 27 februari 2019.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DE CREM De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK
Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
6 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, artikel 3ter, ingevoegd bij de wet van 24 juli 2008 en vervangen bij de wet van 10 april 2014;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 1 oktober 2018;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 5 november 2018;
Gelet op advies nr. 64.419/2 van de Raad van State, gegeven op 7 november 2018, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :1° de wet: de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening;2° ambulancedienst : de ambulancedienst bedoeld in artikel 5 van de wet;3° ziekenwagenteam : team van minstens twee hulpverleners-ambulanciers, die gemachtigd zijn om dit beroep uit te oefenen conform de artikelen 65 en 66 van de gecoördineerde wet van 10 mei 2015 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen en artikel 6ter, § 2, van de wet;4° ziekenwagen: voertuig, gebruikt door de ambulancedienst om op aanvraag van de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel te worden ingezet in het kader van de wet;5° permanentieplaats: adres waar de permanentie bedrijvig is om de interventie, toevertrouwd door de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel, te kunnen garanderen;6° permanentie: ziekenwagenteam en een ziekenwagen die op een permanentieplaats bedrijvig zijn.Er wordt een permanentie op één vaste plaats door één enkele ziekenwagendienst georganiseerd;7° FOD Volksgezondheid : de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;8° de minister : de minister bevoegd voor Volksgezondheid.
Art. 2.§ 1. Een toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet wordt jaarlijks toegekend aan de ambulancediensten die zijn opgenomen op een door de minister vastgestelde lijst. § 2. Binnen de toelage zoals bedoeld in paragraaf 1, wordt er een bedrag gereserveerd om een eventuele daling van de inkomsten per interventie voor de jaren 2019, 2020 en 2021 ten opzichte van het jaar 2017 te compenseren: De inkomsten per interventie van een ambulancedienst in 2017 worden berekend door de som te nemen van de onderstaande 1° en 2° :1° de subsidie van de ambulancedienst, toegekend op basis van het ministerieel besluit van 15 mei 2017 houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening voor de periode van 1 januari 2017 tot 31 december 2017, gedeeld door het totale aantal interventies dat in 2017 werd uitgevoerd door die dienst;2° de bedragen gefactureerd in 2017 door die ambulancedienst na toepassing van het koninklijk besluit van 7 april 1995 houdende vaststelling van het tarief voor het vervoer per ziekenwagen van de personen bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, zoals laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 26 april 2007, gedeeld door het totale aantal interventies dat in 2017 werd uitgevoerd door die dienst.De inkomsten per interventie van de jaren 2019, 2020 en 2021 van een ambulancedienst worden berekend door de som te nemen van de onderstaande 1° en 2° :1° de subsidie van de ambulancedienst van het jaar 2019, 2020 of 2021 na toepassing van dit besluit, gedeeld door het totale aantal interventies van het jaar voorafgaand aan een van die jaren, uitgevoerd door die dienst;2° het forfaitaire bedrag gefactureerd per interventie in 2019, 2020 of 2021 door de ambulancedienst na toepassing van het koninklijk besluit van 28 november 2018 betreffende de facturatie naar aanleiding van een tussenkomst dringende geneeskundige hulpverlening door een ambulancedienst;Als de inkomsten per interventie van de jaren 2019, 2020 of 2021 van een ambulancedienst lager zijn dan de inkomsten per interventie 2017 van een ambulancedienst, wordt er een compensatie toegekend.
De compensatie is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten per interventie 2017 van een ambulancedienst en de inkomsten per interventie van een van de jaren 2019, 2020 of 2021 van een ambulancedienst, vermenigvuldigd met het aantal interventies van het jaar voorafgaand aan een van die jaren.
Voor het bedrag van het verschil dat resulteert uit de vaststelling van inbreuken in toepassing van artikel 7 vindt geen compensatie plaats.
De minister bepaalt de nadere regelen voor de toepassing van deze paragraaf.
Art. 3.De toelage bedoeld in artikel 2 bestaat enerzijds uit een maximaal bedrag door de minister toegekend in geval van interventie van een permanentie van een ambulancedienst, op aanvraag van de aangestelde van het eenvormig oproepstelsel, conform artikel 5 van de wet, waarvan de modaliteiten worden bepaald door de minister en, anderzijds, uit een maximaal bedrag dat door de minister voor elke permanentie wordt toegekend, dat dient om gedeeltelijk de activiteit van de permanentie van de ambulancedienst te dekken en waarvan de modaliteiten worden bepaald door de minister.
Art. 4.De toelage bedoeld in artikel 2 is gericht op de ondersteuning van de volgende prestaties in het kader van de wet:1° de medewerking aan de dringende geneeskundige hulpverlening, conform de wet en haar uitvoeringsbesluiten;2° de uitvoering van minstens één permanentie;3° de registratie van de opdrachten bedoeld in artikel 5 van de wet.
Art. 5.§ 1. De ambulancediensten sluiten een overeenkomst met de FOD Volksgezondheid, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, voor hun medewerking aan de dringende geneeskundige hulpverlening. De overeenkomst kan geen kwesties regelen die verband houden met essentiële elementen uit het toelagesysteem bedoeld in artikel 2. § 2. Elke permanentie maakt het voorwerp uit van een specifieke bijlage bij de overeenkomst.
In de overeenkomst worden de exacte details van de permanentie conform de regels bedoeld in artikel 4 vermeld. § 3. Elke ambulance is vermeld in de bijlage bij de overeenkomst en dient erkend te zijn volgens de criteria vastgelegd in deze overeenkomst.
Art. 6.§ 1. De toelage bedoeld in artikel 2 wordt in een eenmalige schijf betaald en de regels voor de storting worden jaarlijks door de minister vastgesteld. § 2. Indien een permanentie haar medewerking tijdens het jaar opstart, geeft deze permanentie geen recht op de toelage. Ze zal slechts recht hebben op die toelage vanaf de eerste januari van het volgende jaar, mits een voorafgaande kennisgeving van 3 maanden. § 3. Indien een permanentie haar werking tijdens het jaar stopzet, wordt de toelage berekend op basis van het reële aantal activiteitsdagen. In dit geval ontvangt de dienst 1/365 van de toelage per activiteitsdag. § 4. Om de betaling te ontvangen moet een schuldvordering, ondertekend door de aangeduide verantwoordelijke van de ambulancedienst, worden verstuurd naar de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, Directoraat-generaal Gezondheidszorg. § 5. De schuldvordering dient vergezeld te gaan van de bewijsstukken ter verantwoording van het in artikel 3 bedoelde subsidiebedrag.
Ze moet uiterlijk voor het einde van het referentiejaar worden verstuurd.
De niet-verschuldigde toelagen worden teruggestort aan de Staat binnen drie maanden na de kennisgeving door de FOD Volksgezondheid. § 6. De volgende kosten kunnen recht geven op de toelage toegekend aan de ambulancedienst voor elke permanentie:1° de personeelskosten die nominatief en maandelijks moeten zijn;2° de aankoop van materiaal;3° de werkingskosten.Investeringen kunnen in aanmerking komen indien ze stroken met de doelstellingen van de toelage, maar enkel voor het bedrag van de waardevermindering van het materiaal.
De interesten van leningen kunnen niet in aanmerking worden genomen.
Art. 7.Indien er niet-verantwoorde onbeschikbaarheden worden vastgesteld en er hierop naar behoren wordt gewezen, zal de in artikel 2 bedoelde toelage worden aangepast op basis van het aantal dagen van onbeschikbaarheid, dat wordt berekend conform artikel 6, § 3.
Niet-verantwoorde onbeschikbaarheden zijn onbeschikbaarheden die niet te wijten zijn aan het onderhoud of de herstelling van een of meerdere ambulances van de ambulancedienst.
Art. 8.Het koninklijk besluit van 4 september 2014 tot vaststelling van de modaliteiten en de voorwaarden voor de toekenning van de toelage bedoeld in artikel 3ter van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening wordt opgeheven.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.
Art. 10.De minister bevoegd voor Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 6 december 2018.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK
Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer
VLAAMSE OVERHEID
15 NOVEMBER 2019. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer
Rechtsgrond Dit besluit is gebaseerd op: -het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer; - het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - de Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 4 juni 2019, - de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen heeft advies gegeven op 8 juli 2019, - de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin heeft advies gegeven op 26 juli 2019, - de Raad van State, afdeling wetgeving, heeft advies gegeven op 10 september 2019.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT
Artikel 1.In artikel 4, eerste lid, 2°, artikel 5, 2°, 3°, 6° en 9°, artikel 6, tweede, derde, vijfde en zesde lid, artikel 7, eerste lid, artikel 9, § 2, tweede lid, artikel 10, eerste lid, 4° en artikel 14 van hetbesluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer worden de woorden "niet-kritiek" telkens vervangen door de woorden "niet-dringend".
Art. 2.In artikel 15 van hetzelfde besluit worden de woorden "niet-kritiek" vervangen door de woorden "niet-dringend".
Art. 3.In artikel 16 van hetzelfde besluit worden de woorden "niet-kritiek" vervangen door de woorden "niet-dringend".
Art. 4.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 18.§ 1. De ziekenwagen heeft alleen de uiterlijke kenmerken, vermeld in dit artikel.
De technische specificaties van de materialen, vermeld in dit artikel, zijn opgenomen in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
De grafische weergave van de uiterlijke kenmerken, vermeld in dit artikel, is opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. De basiskleur van de ziekenwagen is wit.
In het eerste lid wordt verstaan onder wit : de kleur met RAL-nummer 9010. § 3. Op elke zijkant van de ziekenwagen wordt een dubbele rij vierkante blokken aangebracht in een blokpatroon.
De blokken, vermeld in het eerste lid, hebben een zijde van 100 millimeter. Het blokpatroon bestaat afwisselend uit blokken microprismatisch retroreflecterend, fluorescent geel/groen (basiskleur) en blokken microprismatisch retroreflecterend groen (contrasterende kleur).
Het blokpatroon wordt zo aangebracht dat de bovenzijde ervan op dezelfde hoogte komt als de gemiddelde hoogte van de onderzijde van het venster in het portier aan de voorzijde. § 4. Op de ziekenwagen wordt op de achterzijde en de zijkanten een microprismatisch retroreflecterende witte omtrekmarkering aangebracht die parallel verloopt met de omtreklijnen van het voertuig. De zelfklevende omtrekmarkering heeft een breedte van 50 millimeter.
In de rand van de deuren worden ook microprismatisch retroreflecterende witte markeringen aangebracht, zodat de omtrek van openstaande deuren altijd duidelijk zichtbaar is, ook bij duisternis en in minder gunstige weersomstandigheden. § 5. Op de achterzijde van de ziekenwagen worden over een zo groot mogelijk oppervlak chevrons aangebracht. Het minimale oppervlak van het koetswerk van de achterzijde van het voertuig dat voorzien moet zijn van chevrons is dat gedeelte van de onderzijde van het voertuig dat in de hoogte overeenkomt met de bovenzijde van de rij blokken aan de zijkant van het voertuig.
In het eerste lid wordt verstaan onder chevrons : schuine strepen van 100 millimeter breedte.
De zelfklevende chevrons worden aangebracht onder een hoek gevormd door twee lijnen die enerzijds allebei vertrekken vanuit het middelpunt van de achterzijde van het voertuig en anderzijds elk lopen naar een onderste, buitenste hoek van het voertuig. Boven de voormelde lijnen wordt een streep microprismatisch retroreflecterend fluorescent geel/groen aangebracht. Onder de lijnen wordt een streep microprismatisch retroreflecterend, fluorescent oranje aangebracht. § 6. Op de achterzijde van de ziekenwagen worden het telefoonnummer en het woord "AMBULANCE" onder elkaar aangebracht, uitgevoerd in rode retroreflecterende zelfklevende alfanumerieke tekens in het lettertype Segoe UI bold met een hoogte van 100 millimeter. De afstand tussen de onderrand van de cijfers van het telefoonnummer en de bovenrand van de letters is gelijk aan 100 millimeter.
Het telefoonnummer en het woord "AMBULANCE" worden allebei gekleefd volgens een rechte lijn loodrecht op en gecentreerd ten opzichte van de middellijn van de breedte van het voertuig, gezien vanaf de achterzijde.
Op de achterzijde van de ziekenwagen wordt de combinatie van het telefoonnummer en de aanduiding van de functie aangebracht gecentreerd tussen de rand van het dak van het voertuig en de bovenzijde van het venster of de vensters achteraan. § 7. Op de achterzijde van de ziekenwagen wordt rechts onderaan het identificatienummer gekleefd dat het agentschap toekent. Dat identificatienummer wordt uitgevoerd in zwarte zelfklevende cijfers in het lettertype Segoe UI bold en heeft een hoogte van 75 millimeter.
Het identificatienummer wordt aangebracht zodat er rechts en onder dat nummer 50 millimeter afstand is ten opzichte van de dichtstbij gelegen rand van het koetswerk. § 8. Optioneel kan op de beide zijkanten van de ziekenwagen het logo van de ziekenwagendienst en/of de naam van de ziekenwagendienst worden aangebracht.
Het logo en de naam, vermeld in het eerste lid, worden uitgevoerd in zelfklevende folie die geen retroreflecterende of fluorescente eigenschappen heeft.
De grootte van het logo mag de afmetingen van een vierkant met een zijde van 400 millimeter niet overschrijden.
Het logo van de ziekenwagendienst wordt horizontaal zo geplaatst dat er 100 millimeter ruimte is tussen het voorste punt van het logo en de achterste dakstijl (B-stijl of C-stijl, afhankelijk van het model van het voertuig) van het laatste portier aan de zijkant. Verticaal gezien wordt het logo van de ziekenwagendienst op een afstand gelijk aan een vierde van de hoogte van het voertuig, gemeten vanaf het grondoppervlak tot aan de dakrand ter hoogte van het eerder bepaalde horizontale middelpunt, en dat vanaf de dakrand. Het logo van de ziekenwagendienst mag nooit over het blokpatroon komen. Als het nodig is, wordt het logo van de ziekenwagendienst opgeschoven, zodat hieraan voldaan wordt, er wel voor zorgend dat er minimaal 100 millimeter vrije ruimte blijft rond het logo van de ziekenwagendienst.
De tekens die worden gebruikt voor de naam van de ziekenwagendienst zijn uitgevoerd in het lettertype Segoe UI bold en mogen niet groter zijn dan 100 millimeter. De kleur van de tekens in de naam van de ziekenwagendienst is dezelfde als de contrasterende kleur in het blokpatroon, of wit als de naam van de ziekenwagendienst aangebracht moet worden ter hoogte van een venster, rekening houdend met de positionering, vermeld in het vierde lid.
De naam van de ziekenwagendienst is gecentreerd tussen de verticale lijnen gevormd door enerzijds de voorzijde van het logo van de ziekenwagendienst en anderzijds de verticale lijn die zich 150 millimeter naar de achterzijde bevindt ten opzichte van het midden van de afstand tussen de achterzijde van het voertuig en de as van de achterste wielen. De afstand tussen de onderrand van de naam van de ziekenwagendienst en de bovenzijde van het blokpatroon bedraagt 100 millimeter. Er is minimaal 50 millimeter afstand tussen de bovenzijde van de letters in de naam van de ziekenwagendienst en de onderzijde van een logo dat eventueel wordt aangebracht. § 9. Optioneel kan op de motorkap van de ziekenwagen het woord "AMBULANCE" opgenomen worden. De functie wordt opgenomen in rode retroreflecterende zelfklevende letters, uitgevoerd in het lettertype Segoe UI bold, met een hoogte van 100 millimeter. De letters van het woord "AMBULANCE" worden gekleefd volgens een rechte lijn loodrecht op en gecentreerd ten opzichte van de middellijn van de motorkap in de breedte van het voertuig, gezien vanaf de voorzijde. De afstand tussen de onderste rand van de letters en het dichtstbij gelegen punt van de voorste rand van de motorkap bedraagt 100 millimeter.
Optioneel kan op de motorkap van de ziekenwagen het telefoonnummer van de ziekenwagendienst worden aangebracht. Het telefoonnummer wordt uitgevoerd in rode zelfklevende cijfers in het lettertype Segoe UI bold met een hoogte van 100 millimeter. Het telefoonnummer wordt gekleefd volgens een rechte lijn loodrecht op en gecentreerd ten opzichte van de middellijn van de motorkap in de breedte van het voertuig, gezien vanaf de voorzijde. De afstand tussen de onderrand van de cijfers van het telefoonnummer en de bovenrand van de letters van het woord "AMBULANCE", is 100 millimeter.
Als er onvoldoende plaats is op de motorkap van het voertuig, mag het telefoonnummer boven de voorruit worden aangebracht, gecentreerd enerzijds ten opzichte van de breedte van het voertuig en anderzijds ten opzichte van de hoogte tussen de rand van het dak en de bovenzijde van de voorruit.".
Art. 5.In artikel 20 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in het tweede lid wordt punt 3° opgeheven;2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "De aanvraag van een eerste vergunning betreft altijd de vergunning voor de ziekenwagendienst en alle ziekenwagens die behoren tot de ziekenwagendienst.";3° in het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt tussen het woord "aanvrager" en de zinsnede ", met vermelding" de woorden "en het agentschap" toegevoegd.
Art. 6.Aan artikel 21, derde lid, van hetzelfde besluit wordt de volgende zin toegevoegd : "De dienst die de controle heeft aangevraagd, kan tijdens de controle de gemachtigde controleorganisatie ook vragen om de steekproefsgewijze controle te vervangen door een controle van alle ziekenwagens.".
Art. 7.In artikel 23 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° aan paragraaf 1 worden een vijfde tot en met negende lid toegevoegd, die luiden als volgt : "In het voornemen tot weigering van een vergunning voor de dienst of voor een of meer ziekenwagens, vermeld in paragraaf 4, worden de mogelijkheid en de nadere regels om een bezwaarschrift in te dienen vermeld.Nadat de dienst een voorlopige vergunning heeft ontvangen voor de dienst of voor een of meer ziekenwagens, heeft de dienst drie maanden de tijd om de vastgestelde tekorten weg te werken. Uiterlijk binnen drie maanden nadat de dienst het verslag, vermeld in artikel 22, heeft ontvangen, vraagt ze een tweede controle aan bij de gemachtigde controleorganisatie die de voorgaande controle heeft uitgevoerd.
Uiterlijk binnen een maand vanaf de dag waarop de controleorganisatie de tweede aanvraag tot controle heeft ontvangen, controleert ze of de vastgestelde tekortkomingen zijn weggewerkt. Binnen een maand na het beëindigen van de controle maakt de controleorganisatie een verslag als vermeld in artikel 22. Dat verslag wordt naar de dienst gestuurd met een kopie aan het agentschap.
Als bij een steekproefsgewijze controle een of meer ziekenwagens als ongunstig worden beoordeeld, worden alle ziekenwagens als ongunstig beoordeeld. Als bij een steekproefsgewijze controle een of meer ziekenwagens als gunstig met voorbehoud worden beoordeeld en geen enkele ziekenwagen als ongunstig, worden alle ziekenwagens als gunstig met voorbehoud beoordeeld.
Een tweede controle van ziekenwagens na een steekproefsgewijze controle heeft zowel betrekking op de eerder gecontroleerde ziekenwagens waarbij effectief tekorten werden vastgesteld, als op een nieuwe steekproef.
Een tweede controle van ziekenwagens na een controle van alle ziekenwagens beperkt zich tot de ziekenwagens waarbij effectief tekorten werden vastgesteld.";2° paragraaf 2 tot en met 5 worden vervangen door wat volgt : " § 2.Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling bevat van de dienst en een gunstige beoordeling van de gecontroleerde ziekenwagens, bezorgt het agentschap een vergunning voor de dienst en een vergunning met bijbehorend uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal anders beslist op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30. § 3. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling met voorbehoud van de dienst bevat, en na een steekproefsgewijze controle een gunstige beoordeling of een gunstige beoordeling met voorbehoud van de ziekenwagens bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal anders beslist op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30. § 4. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een ongunstige beoordeling bevat van de dienst of een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud van de dienst bevat, bezorgt het agentschap aan de dienst een voornemen tot weigering van vergunning voor de dienst en voor alle ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, tenzij de administrateur-generaal anders beslist op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30. Een eerder verleende voorlopige vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt, of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning. § 5. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de dienst en, na een steekproefsgewijze controle, een gunstige beoordeling met voorbehoud voor de ziekenwagens bevat, bezorgt het agentschap een voorlopige vergunning voor de dienst en een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor alle ziekenwagens aan de dienst, tenzij de administrateur-generaal anders beslist op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30.";3° er worden een paragraaf 6 tot en met 9 toegevoegd, die luiden als volgt : " § 6.Als het verslag, vermeld in artikel 22, na een steekproefsgewijze controle, een ongunstige beoordeling voor de ziekenwagens bevat of een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud voor de ziekenwagens bevat, of na een controle van alle ziekenwagens, alle ziekenwagens een ongunstige beoordeling hebben gekregen of een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud voor de ziekenwagens hebben gekregen, bezorgt het agentschap aan de dienst een voornemen tot weigering van vergunning voor de dienst en voor alle ziekenwagens die aan de dienst verbonden zijn, tenzij de administrateur-generaal anders beslist op grond van bevindingen na een bijkomende controle als vermeld in artikel 30. Een eerder verleende voorlopige vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt, of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning. § 7. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de dienst bevat en, na een controle van alle ziekenwagens, minstens één ziekenwagen met een gunstige beoordeling, bezorgt het agentschap aan de dienst :1° een vergunning voor de dienst;2° naargelang de beoordeling van de afzonderlijke ziekenwagens : a) een vergunning met bijbehorend uniek identificatienummer voor de ziekenwagens die een gunstige beoordeling hebben gekregen;b) een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor de ziekenwagens die een gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen;c) een voornemen tot weigering van vergunning voor de ziekenwagens die ofwel een ongunstige beoordeling, ofwel een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen.Een eerder verleende voorlopige vergunning voor een ziekenwagen die in het verslag, vermeld in het eerste lid, een ongunstige beoordeling of derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud voor de ziekenwagens heeft gekregen, blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt, of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning. § 8. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling met voorbehoud van de dienst bevat en, na een controle van alle ziekenwagens, minstens één ziekenwagen met een gunstige beoordeling of een gunstige beoordeling met voorbehoud voor de ziekenwagens bevat, bezorgt het agentschap aan de dienst :1° een voorlopige vergunning voor de dienst;2° naargelang de beoordeling van de afzonderlijke ziekenwagens : a) een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor de ziekenwagens die een gunstige beoordeling of een gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen;b) een voornemen tot weigering van vergunning voor de ziekenwagens die ofwel een ongunstige beoordeling, ofwel een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen.Een eerder verleende voorlopige vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt, of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning. § 9. Als het verslag, vermeld in artikel 22, een gunstige beoordeling van de dienst bevat en, na een controle van alle ziekenwagens, geen enkele ziekenwagen met een gunstige beoordeling en minstens één ziekenwagen met een gunstige beoordeling met voorbehoud bevat, bezorgt het agentschap aan de dienst :1° een voorlopige vergunning voor de dienst;2° naargelang de beoordeling van de afzonderlijke ziekenwagens : a) een voorlopige vergunning met bijbehorend voorlopig uniek identificatienummer voor de ziekenwagens die een gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen;b) een voornemen tot weigering van vergunning voor de ziekenwagens die ofwel een ongunstige beoordeling, ofwel een derde opeenvolgende gunstige beoordeling met voorbehoud hebben gekregen.Een eerder verleende voorlopige vergunning blijft geldig zolang de bezwaartermijn, vermeld in artikel 24, eerste lid, loopt, of, als een ontvankelijk bezwaarschrift is ingediend, tot de datum van de definitieve beslissing over de aangevraagde vergunning.".
Art. 8.In artikel 24 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in het eerste lid wordt de zinsnede "het voornemen, vermeld in artikel 23, § 5", vervangen door de woorden "het voornemen tot weigering vermeld in artikel 23, § 4";2° in het tweede lid wordt de zinsnede "het voornemen tot weigering en het verslag, vermeld in artikel 23, § 3, derde lid" vervangen door de zinsnede "het voornemen tot weigering, vermeld in artikel 23, § 4, en het verslag, vermeld in artikel 22".
Art. 9.In artikel 25, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 2, of de voorlopige vergunning, vermeld in artikel 23, § 3, of de vergunning, vermeld in artikel 23, § 4, verleend, of wordt" vervangen door de zinsnede "de vergunning, de voorlopige vergunning of".
Art. 10.In artikel 27 van hetzelfde besluit worden de woorden "hun ziekenwagens" vervangen door "hun vergunde en voorlopig vergunde ziekenwagens".
Art. 11.In artikel 28, § 2, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "23, § 1" vervangen door de zinsnede "23".
Art. 12.In artikel 29 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in paragraaf 3 wordt de zinsnede "23, § 3" vervangen door de zinsnede "23";2° in paragraaf 4 wordt de zinsnede "Artikel 23, § 5, artikel 23" vervangen door de zinsnede "Artikel 23, 24".
Art. 13.In artikel 35, § 1, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "vermeld in hoofdstuk 4" vervangen door de zinsnede "vermeld in hoofdstuk 2".
Art. 14.In artikel 35, § 3, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "23, § 3" vervangen door de zinsnede "23".
Art. 15.In artikel 37 van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "23, § 3" vervangen door de zinsnede "23".
Art. 16.In artikel 38, § 1, van hetzelfde besluit wordt de zinsnede "23, § 3" vervangen door de zinsnede "23".
Art. 17.Aan artikel 40 van hetzelfde besluit worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "De ziekenwagens die in dienst worden genomen tussen de publicatiedatum van dit besluit en de zes daarop volgende maanden, mogen voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18. Ze mogen ook beschouwd worden als vallend onder de toepassing van het tweede lid.
Tweedehands ziekenwagens die door een ziekenwagendienst in dienst worden genomen vanaf het ogenblik van de publicatie van dit besluit moeten uiterlijk vijf jaar na de publicatie van dit besluit voldoen aan de uiterlijke kenmerken, vermeld in artikel 18. Tweedehands ziekenwagens die door een ziekenwagendienst in dienst worden genomen vanaf het ogenblik van de publicatie van dit besluit mogen niet de uiterlijke kenmerken hebben van de ziekenwagens voor de dringende medische hulpverlening, vermeld in het koninklijk besluit van 12 november 2017 houdende vaststelling van de uiterlijke kenmerken van de voertuigen die ingezet worden in de dringende geneeskundige hulpverlening.".
Art. 18.Aan hetzelfde besluit worden een bijlage 1 en 2 toegevoegd, die als bijlagen bij dit besluit zijn gevoegd.
Art. 19.§ 1. Artikel 2 van dit besluit treedt in werking op 27 maart 2020. § 2. Artikel 3 van dit besluit treedt in werking op 27 maart 2025.
Art. 20.De Vlaamse minister, bevoegd voor het gezondheidsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 november 2019.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, W. BEKE
Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het toezicht op en bepaalde organisatorische aspecten van het hoger onderwijs
VLAAMSE OVERHEID
1 MAART 2019. - Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het toezicht op en bepaalde organisatorische aspecten van het hoger onderwijs (1)
Het VLAAMS PARLEMENT heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het toezicht op en bepaalde organisatorische aspecten van het hoger onderwijs
Artikel 1.Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.HOOFDSTUK1. - Wijziging van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen
Art. 2.In artikel 43 van de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, gewijzigd bij het decreet van 12 juni 1991, wordt paragraaf 2 opgeheven.HOOFDSTUK2. - Wijzigingen van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen
Art. 3.In artikel 9, § 3, van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004 en gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° het tweede en het derde lid worden vervangen door wat volgt : "De regeringscommissaris belast met het toezicht op de Universiteit Antwerpen heeft van ambtswege zitting in deze organen.De regeringscommissaris oefent het toezicht uit, vermeld in deel 4, titel 4, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.";2° het vierde lid wordt opgeheven.HOOFDSTUK3. - Wijzigingen van het decreet van 8 juni 20070 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap
Art. 4.In artikel 5, 16° /1, van het decreet van 8 juni 20070 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 9 juli 2010 en gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, wordt in punt e) de zinsnede "vermeld in artikel 4, § 3, derde lid, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs" vervangen door de woorden "verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs".
Art. 5.Aan artikel 21, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 mei 2018, worden een tweede tot en met een vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt : "Als een student een educatieve graduaatsopleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve graduaatsopleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde graduaatsopleiding.
Als een student een educatieve bacheloropleiding of een bacheloropleiding uit het studiegebied Onderwijs heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve bacheloropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een derde bacheloropleiding.
Als de student een educatieve masteropleiding heeft voltooid of in het betrokken academiejaar ingeschreven is in een educatieve masteropleiding, dan heeft de student recht op een krediet voor een tweede masteropleiding.
De kredieten, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid, kunnen niet worden gecumuleerd.".
Art. 6.Artikel 23, § 3, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 20081 en gewijzigd bij het decreet van 1 juli 2011, wordt vervangen door wat volgt : " § 3. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, kan een student maximum een studietoelage ontvangen voor het aantal opgenomen studiepunten dat gelijk is aan het verschil tussen het aantal studiepunten dat de student voor zijn studietoelagegerechtigdheid maximaal mag verwerven om een diploma te behalen, zoals bedoeld in het tweede tot en met het twaalfde lid, en de som van het aantal verworven studiepunten dat de student op het einde van het laatst gevolgde academiejaar in totaal behaald heeft voor het volgen van de opleiding of opleidingen in kwestie.
Een student mag voor het behalen van een eerste graduaatsdiploma slechts zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de graduaatsopleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een graduaatsdiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;3° zestig extra studiepunten.De student die reeds twee graduaatsdiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, tweede lid, mag voor het behalen van een derde graduaatsdiploma zo veel studiepunten voor graduaatsopleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :1° de totale studieomvang die de eerste graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;2° de totale studieomvang die de tweede graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;3° de totale studieomvang die de derde graduaatsopleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;4° zestig extra studiepunten.Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere graduaatsopleidingen heeft ingeschreven, wordt de graduaatsopleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een eerste bachelordiploma slechts zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de bacheloropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met zestig.
De student die reeds een bachelordiploma behaald heeft, mag voor het behalen van een tweede bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;3° zestig extra studiepunten.De student die reeds twee bachelordiploma's behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, derde lid, mag voor het behalen van een derde bachelordiploma zo veel studiepunten voor bacheloropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :1° de totale studieomvang die de eerste bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;2° de totale studieomvang die de tweede bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;3° de totale studieomvang die de derde bacheloropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;4° zestig extra studiepunten.Als de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere bacheloropleidingen heeft ingeschreven, wordt de bacheloropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.
Een student mag voor het behalen van een masterdiploma slechts zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven dan het aantal studiepunten dat de totale studieomvang van de masteropleiding waarvoor de student zich in het betrokken academiejaar heeft ingeschreven, telt, vermeerderd met dertig.
De student die reeds een masterdiploma behaald heeft en voldoet aan de voorwaarden van artikel 21, § 1, vierde lid, mag voor het behalen van een tweede masterdiploma zo veel studiepunten voor masteropleidingen verwerven als de som van de hierna vermelde studiepunten :1° de totale studieomvang die de eerste masteropleiding, waarvoor de kandidaat een diploma behaalde, standaard telt;2° de totale studieomvang die de tweede masteropleiding, waarvoor de kandidaat ingeschreven is, standaard telt;3° dertig extra studiepunten.Indien de student zich in het betrokken academiejaar voor meerdere masteropleidingen heeft ingeschreven, wordt de masteropleiding met de grootste studieomvang in aanmerking genomen voor het bepalen van de verwervingsgrens.".
Art. 7.Artikel 23, § 4, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 16 juni 2017, wordt opgeheven.
Art. 8.In artikel 70, § 1, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 4 juli 20081, wordt punt 3° opgeheven.HOOFDSTUK4. - Wijzigingen van het decreet van 20 februari 20092 betreffende de Hogere Zeevaartschool
Art. 9.In het decreet van 20 februari 20092 betreffende de Hogere Zeevaartschool, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2017, wordt een artikel 3/1 ingevoegd, dat luidt als volgt : "
Art. 3/1.§ 1. Als de Hogere Zeevaartschool voor de eerste keer een graduaatsopleiding aanbiedt in het academiejaar t-2/t-1, dan wordt vanaf het begrotingsjaar t een variabel onderwijsdeel voor de graduaatsopleidingen VOWhbo toegevoegd aan de werkingsuitkering, vermeld in artikel 2, § 2, eerste lid. § 2. In het begrotingsjaar t is het bedrag van VOWhbo, vermeld in paragraaf 1, gelijk aan het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen aangeboden door de Hogere Zeevaartschool in het academiejaar t-2/t-1, vermenigvuldigd met een gemiddeld bedrag per opgenomen studiepunt voor een graduaatsopleiding.
De Vlaamse Regering legt het gemiddelde bedrag, vermeld in het eerste lid, vast. De Vlaamse Regering baseert zich daarvoor op : 1° het totale aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven in de hogescholen, vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, met uitzondering van de Hogere Zeevaartschool, in het academiejaar t-2/t-1; 2° de som van de werkingsmiddelen die de hogescholen, vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs, ontvangen voor de graduaatsopleidingen in het begrotingsjaar t.
Voor de begrotingsjaren t+1 tot en met t+3 wordt het bedrag van VOWhbo, vermeld in paragraaf 1, cumulatief vermenigvuldigd met het volgende percentage :1° voor het begrotingsjaar t+1 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar t-1/t en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar t-2/t-1 in de Hogere Zeevaartschool;2° voor het begrotingsjaar t+2 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar t/t+1 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar t-1/t in de Hogere Zeevaartschool;3° voor het begrotingsjaar t+3 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar t+1/t+2 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar t/t+1 in de Hogere Zeevaartschool.§ 3. Vanaf het begrotingsjaar t+4 evolueert het bedrag voor het variabel onderwijsdeel VOWhbo, dat is berekend op de wijze, vermeld in paragraaf 2, derde lid, 3°, conform artikel 3, § 1, eerste lid.
Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in het variabele onderwijsdeel VOWhbo voor het begrotingsjaar x, waarbij x gelijk is aan of groter dan t+4, wordt het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren x-5/x-4 tot en met x-3/x-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich ingeschreven hebben voor een graduaatsopleiding.
De eerste referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhbo zijn gelijk aan het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren t-2/t-1 tot en met t/t+1 in de graduaatsopleidingen, vastgesteld conform het tweede lid.
Bij elke daling of stijging van het aantal opgenomen studiepunten met 2 % of meer in het variabele onderwijsdeel VOWhbo worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2 %.".HOOFDSTUK5. - Wijziging van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs van 30 april 2009
Art. 10.Aan artikel 20, § 3, van het decreet betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs van 30 april 2009, vervangen bij het decreet van 23 december 2016, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking hiervan kunnen de samenwerkingsverbanden Vives Zuid en Thomas More Kempen beslissen om een bestaande hbo5-opleiding Elektromechanica of een hbo5-opleiding Informatica per optie om te vormen naar een onderwijskwalificatie waarmee die hbo5-opleiding verwant is verklaard, op voorwaarde dat de desbetreffende optie in het schooljaar 2017-2018 binnen het samenwerkingsverband werd georganiseerd.".HOOFDSTUK6. - Wijzigingen van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013
Art. 11.In artikel I.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 19 december 2014, 16 juni 2017, 8 december 2017, 4 mei 2018, 18 mei 2018 en 15 juni 2018, wordt punt 35° vervangen door wat volgt : "35° integratiekader : het geheel van de personeelsleden die door een hogeschool met behoud van hun rechtspositieregeling als personeel van de hogeschool, aan een universiteit zijn overgedragen, voor zover ze niet opgenomen zijn in de rechtspositieregeling van de universiteiten;".
Art. 12.Aan artikel II.2 van dezelfde codex wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, worden de Vlerick Business School, de Antwerp Management School en het Instituut voor Tropische Geneeskunde beschouwd als universiteit voor de opdrachten, vermeld in artikel II.19, II.20 en II 21.".
Art. 13.In artikel II.4, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "vernoemd in artikel II.2" vervangen door de zinsnede "vernoemd in artikel II.2, eerste lid,".
Art. 14.Aan artikel II.6, § 4, van dezelfde codex wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het eerste lid, 4°, kan een instelling die is ingericht door een Belgische overheid en die door die overheid erkend is om opleidingen te verstrekken, een overeenkomst afsluiten met een andere instelling die is ingericht door een Belgische overheid en die door die overheid is erkend om opleidingen te verstrekken. Die overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.".
Art. 15.In artikel II.24 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014, 23 december 2016, 8 december 2017, 4 mei 2018 en 18 mei 2018, wordt in punt 3° het woord "advies" vervangen door het woord "oordeel".
Art. 16.In artikel II.31, 1°, van dezelfde codex wordt punt m) vervangen door wat volgt : "m) de Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies in Brussel;".
Art. 17.In artikel II.66/1, eerste lid, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 8 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° punt 4° wordt vervangen door wat volgt : "4° voor de bachelor- en masteropleidingen van het academisch onderwijs, met uitzondering van de bachelor- en de masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten en van de masteropleidingen in het studiegebied Geneeskunde : ten minste 30 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;"; 2° er wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt : "6° voor de masteropleidingen in het studiegebied Geneeskunde : ten minste 30 studiepunten.".
Art. 18.In artikel II.106 van dezelfde codex worden de woorden "Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid" vervangen door de woorden "Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies".
Art. 19.In artikel II.114 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 4 mei 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° aan paragraaf 1 worden een zesde en een zevende lid toegevoegd, die luiden als volgt : "In afwijking van het vierde lid kan een student die rechtstreeks instroomt uit een bacheloropleiding uit het studiegebied Architectuur, Audiovisuele en beeldende kunsten, Bewegings- en revalidatiewetenschappen, Biomedische wetenschappen, Diergeneeskunde, Farmaceutische wetenschappen, Geneeskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Muziek en podiumkunsten, Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, Sociale gezondheidswetenschappen, Tandheelkunde, Toegepaste biologische wetenschappen, of Toegepaste wetenschappen, het pakket van 15 studiepunten component leraarschap verwerven op volgende manieren : 1° in het kader van een voorbereidingsprogramma dat hij vooraf of samen met de educatieve masteropleiding volgt;2° als een pakket van keuzevakken in de educatieve masteropleiding.De bijzondere toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel II.186, zijn niet van toepassing voor het voorbereidingsprogramma, vermeld in het vierde lid.";2° er wordt een paragraaf 6 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 6.In afwijking van paragraaf 4 kan een universiteit een educatieve masteropleiding organiseren in de vorm van een consecutief traject, als het gaat om een educatieve masteropleiding binnen het studiegebied Biomedische wetenschappen, Geneeskunde, of Sociale gezondheidswetenschappen, of als de educatieve masteropleiding volgt op een masteropleiding die een bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs als algemene toelatingsvoorwaarde heeft, met toepassing van artikel II.182, § 2/1.".
Art. 20.In artikel II.122, § 2, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 18 mei 2018, wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Voor wat betreft de transnationale Universiteit Limburg zijn de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 9/1, enkel van toepassing op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt.".
Art. 21.In artikel II.124/2, § 2, van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 2018, wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Voor de toepassing van het eerste lid worden de transnationale Universiteit Limburg en de Universiteit Hasselt als één instelling beschouwd.".
Art. 22.Artikel II.124/3 van de Codex Hoger Onderwijs, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 2018, wordt vervangen door wat volgt : "Art. II.124/3. De Vlaamse Regering kan de accreditatieorganisatie belasten met volgende aanvullende opdrachten :1° studie en advies inzake kwaliteitszorg in het hoger onderwijs;2° het uitvoeren van accreditatieactiviteiten op vraag van buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs in andere landen dan België en Nederland, voor zover deze activiteiten de hoofdopdracht van de accreditatieorganisatie ondersteunen of aanvullen en dit de optimale werking, dienstverlening en voorziene termijnen ten aanzien van opleidingen binnen het hoger onderwijs, verzorgd door in Nederland of in Vlaanderen gevestigde instellingen, op geen enkele manier in het gedrang brengt.".
Art. 23.In artikel II.141 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in punt 2°, a), wordt tussen de zinsnede "leidinggevende taken," en de woorden "het vermogen" de zinsnede "ondernemend handelen," ingevoegd;2° aan punt 2°, c), worden de woorden "al dan niet als ondernemer" toegevoegd;3° in punt 3°, a), wordt tussen de zinsnede "eenvoudige managementtaken," en de woorden "het vermogen" de zinsnede "ondernemend handelen," ingevoegd;4° aan punt 4°, d), worden de woorden "al dan niet als ondernemer" toegevoegd.
Art. 24.In artikel II.150/1, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt tussen het derde en het vierde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking hiervan kunnen de hogescholen Katholieke Hogeschool Vives Zuid en Thomas More Kempen beslissen om een van een centrum voor volwassenenonderwijs overgenomen hbo5-opleiding Elektromechanica of een overgenomen hbo5-opleiding Informatica per optie om te vormen naar een onderwijskwalificatie waarmee die hbo5-opleiding verwant is verklaard, op voorwaarde dat de desbetreffende optie in het schooljaar 2017-2018 binnen het samenwerkingsverband werd georganiseerd.".
Art. 25.In artikel II.150/1, § 2, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt tussen het vierde en het vijfde lid een nieuw lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking hiervan kan de Hogeschool PXL een van een centrum voor volwassenenonderwijs overgenomen hbo5-opleiding Hout- en bouwconstructies omvormen naar twee onderwijskwalificaties waarmee die hbo5-opleiding verwant is verklaard.".
Art. 26.In artikel II.152 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 8 december 2017en gewijzigd bij het decreet van 18 mei 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in het vierde lid, 1°, wordt de zinsnede "a) tot en met h)" vervangen door de zinsnede "a) tot en met e), g) en h)";2° er wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De bepalingen van het tweede lid, 2°, en het tweede lid, 5°, zijn niet van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen.".
Art. 27.In artikel II.153 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 8 december 2017, 4 mei 2018 en 18 mei 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° aan paragraaf 1, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd : "De regels, vermeld in paragraaf 2, paragraaf 3, 6°, en paragraaf 3/1, zijn niet van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen.De andere ambtshalve geregistreerde instellingen dienen onmiddellijk een dossier in bij de Commissie Hoger Onderwijs voor 1 maart van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.";2° aan paragraaf 3, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd : "Voor de andere ambtshalve geregistreerde instellingen wordt in het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs geen rekening gehouden met het criterium, vermeld in paragraaf 1, 6°.".
Art. 28.In artikel II.170/2 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 2018, wordt in het tweede lid de zinsnede "academiejaar 2023-2024" vervangen door de zinsnede "academiejaar 2024-2025".
Art. 29.Aan artikel II.186 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "In afwijking van het eerste lid is een artistieke toelatingsproef optioneel als een professioneel gerichte bacheloropleiding over studiegebieden heen gerangschikt is en waarvan een van de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten is.".
Art. 30.In artikel II.187, § 11, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 8 december 2017, worden tussen de woorden "De studenten" en de woorden "in de masteropleiding" de woorden "of gediplomeerden" ingevoegd.
Art. 31.Aan artikel II.200, § 3, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De instellingen bieden voor de graduaatsopleidingen ten minste één modeltraject aan. De studieomvang ervan per academiejaar kan, in functie van de doelgroep van de opleiding, kleiner zijn dan de omvang vermeld in het eerste lid.".
Art. 32.In artikel II.263, § 2, van dezelfde codex wordt punt 1° vervangen door wat volgt : "1° binnen de Vlaamse Gemeenschap wordt een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aangeboden als vermeld in artikel II.262, § 2, tenzij er een positief oordeel is van de Commissie Hoger Onderwijs of een positieve beslissing van de Vlaamse Regering over de vrijstelling van de equivalentievoorwaarde, vermeld in artikel II.264;".
Art. 33.In artikel II.264 van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 25 april 20144, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt aan het eerste lid een zin toegevoegd, die luidt als volgt : "Het aanvraagdossier stelt de Commissie Hoger Onderwijs in staat de toetsing aan de criteria, vermeld in paragraaf 2, uit te voeren.";2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : "Samen met het aanvraagdossier wordt aan de Commissie Hoger Onderwijs een advies bezorgd van de VLIR, voor de aanvragen van de universiteiten, of de VLHORA, voor de aanvragen van de hogescholen, over de gevraagde vrijstelling van de equivalentievoorwaarde.Als het advies van de VLIR of de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs wordt bezorgd, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag voor de opleiding in kwestie onontvankelijk. De Commissie Hoger Onderwijs kan binnen een termijn van 15 dagen aan de VLIR of de VLHORA verduidelijkingen vragen over het door hen geleverde advies.";3° paragraaf 2 en paragraaf 3 worden vervangen door wat volgt : " § 2.De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde op basis van de volgende criteria, waaraan cumulatief voldaan moet worden :1° de anderstalige opleiding is internationaal georiënteerd, doordat : a) het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties, samen met de vakinhoudelijke competenties niet kan worden bereikt in een Nederlandstalige opleiding;b) de afgestudeerden in hoofdzaak op de internationale arbeidsmarkt terechtkomen;2° de opleiding heeft geen betrekking op het erfgoed van de Nederlandse taal of cultuur, of de afgestudeerden van de opleiding komen niet in hoge mate in aanraking met Nederlandstalige burgers;3° de aanwezige expertise en capaciteit in Vlaanderen is te beperkt om een dubbel aanbod te creëren.In het geval het een aanvraag als vermeld in artikel II.264, § 1, eerste lid, 2°, betreft, geldt naast de criteria, vermeld in het eerste lid, als bijkomend criterium dat het aantal studenten in de Nederlandstalige opleiding onvoldoende is om een dubbel aanbod te creëren.
De Commissie Hoger Onderwijs onderzoekt expliciet alle criteria, omschrijft per criterium haar bevindingen, antwoordt op alle argumenten die worden aangebracht in het aanvraagdossier en in het advies van de VLIR de VLHORA, en motiveert haar positieve of negatieve oordeel over het ingediende dossier. § 3. De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel uit : 1° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met een aanvraag van een anderstalige opleiding voor een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding : samen met het oordeel, vermeld in artikel II.263, § 3, eerste lid, 1° ; 2° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met een aanvraag van een anderstalige opleiding voor een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding : samen met het oordeel, vermeld in artikel II.263, § 3, eerste lid, 2° ;3° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde betrekking heeft op de afbouw of stopzetting van een bestaande equivalente opleiding : uiterlijk op 31 januari van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de equivalente opleiding wordt afgebouwd of stopgezet.De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.
Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een vervaltermijn van 30 dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.
Bij een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen, die ingaat op de dag waarop de Commissie Hoger Onderwijs haar oordeel aan de Vlaamse Regering bezorgt, alsnog negatief oordeelt, of bij een positieve beslissing van de Vlaamse Regering, wordt voor de anderstalige bachelor- of masteropleiding die in het aanvraagdossier is vermeld, van rechtswege een vrijstelling van equivalentie verleend : 1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft : na het positief doorlopen van de procedure, vermeld in artikel II.263; 2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft : na het positief doorlopen van de programmatieprocedure, vermeld in artikel II.153.
Als de Commissie Hoger Onderwijs geen oordeel velt uiterlijk op de data, vermeld in deze paragraaf, of als de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift op de momenten, vermeld in deze paragraaf, wordt het oordeel of de beslissing geacht negatief te zijn.".
Art. 34.Aan artikel II.288 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 20144, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt : " § 4. De werkend voorzitter, vermeld in artikel II.287, § 1, eerste lid, 1°, neemt zijn ambt op nadat hij in handen van de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, de volgende eed heeft afgelegd : "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt na te komen.".
De andere leden van de Raad, vermeld in artikel II.287, § 1, eerste lid, 1° en 2°, en de secretarissen, vermeld in artikel II.29, nemen hun ambt op nadat ze in handen van de werkend voorzitter van de Raad de volgende eed hebben afgelegd : "Ik zweer de verplichtingen van mijn ambt na te komen.".".
Art. 35.In artikel II.387/1, eerste lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 18 mei 2018, wordt de zinsnede "periode 2020- 2024" vervangen door de zinsnede "periode 2020- 2025".
Art. 36.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 20185, wordt een artikel II.395 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. II.395. § 1. De accreditatieorganisatie adviseert over de toets nieuwe opleiding voor de omvorming van bestaande hbo5-opleidingen uiterlijk op 15 april voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 oktober voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend.
De accreditatieorganisatie adviseert over de toets nieuwe opleiding voor de omvorming van bestaande hbo5-opleidingen uiterlijk op 15 juni 2019 voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 zijn ingediend. § 2. De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen kan uit de lijst van bestaande hbo5-opleidingen op de data vermeld in de eerste paragraaf in totaal maximaal 4 aanvragen indienen voor een toets nieuwe opleiding bij de accreditatieorganisatie voor een graduaatsopleiding zonder de verplichting om een bestaande hbo5-opleiding om te vormen, maar met de verplichting om een aanvraag macrodoelmatigheidstoets bij de Commissie Hoger Onderwijs in te dienen.
In deze vier gevallen bevat het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets de volgende informatie en documenten : 1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m); 2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, uit te voeren.
De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen bezorgt voor elke van de in het eerste lid bedoelde aanvragen het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets tevens aan de VLHORA. De VLHORA stelt voor iedere aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgt het advies aan de Commissie Hoger Onderwijs uiterlijk :1° op 31 januari voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;2° op 15 juli voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;3° 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend.De Commissie Hoger Onderwijs brengt over de in het eerste lid bedoelde aanvragen een oordeel uit over de macrodoelmatigheid overeenkomstig artikel 153, § 3, eerste, tweede en vierde lid. Indien het advies van de VLHORA niet tijdig wordt verstrekt, dan brengt de Commissie Hoger Onderwijs een oordeel over de macrodoelmatigheid uit op basis van de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, 1° tot en met 5°.
De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de in het eerste lid bedoelde aanvragen uit uiterlijk :1° op 28 februari voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;2° op 1 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;3° binnen de 60 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 zijn ingediend.Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan de beroepsprocedure, vermeld in artikel II.153, § 4 en § 5, gevolgd worden.
Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag of de beslissing van de Vlaamse Regering na het beroep, vermeld in het zesde lid, positief is, evenals het toetsingsbesluit van de accreditatieorganisatie, dan neemt de Vlaamse Regering het besluit houdende erkenning van deze nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positief toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie. § 3. De Hogeschool West-Vlaanderen kan uit de lijst van bestaande hbo5-opleidingen op de data, vermeld in de eerste paragraaf, in totaal maximaal één aanvraag indienen voor een toets nieuwe opleiding bij de accreditatieorganisatie voor een graduaatsopleiding zonder de verplichting om een bestaande hbo5-opleiding om te vormen, maar met de verplichting om een aanvraag macrodoelmatigheidstoets bij de Commissie Hoger Onderwijs in te dienen.
In dit geval bevat het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets de volgende informatie en documenten : 1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m); 2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, uit te voeren.
De Hogeschool West-Vlaanderen bezorgt voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets tevens aan de VLHORA. De VLHORA stelt voor deze aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgt het advies aan de Commissie Hoger Onderwijs uiterlijk :1° op 31 januari voor de aanvraag die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie is ingediend;2° op 15 juli voor de aanvraag die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie is ingediend;3° 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvraag die uiterlijk op 15 februari 2019 bij de accreditatieorganisatie is ingediend.De Commissie Hoger Onderwijs brengt over de in het eerste lid bedoelde aanvraag een oordeel uit over de macrodoelmatigheid overeenkomstig artikel 153, § 3, eerste, tweede en vierde lid. Indien het advies van de VLHORA niet tijdig wordt verstrekt, dan brengt de Commissie Hoger Onderwijs een oordeel over de macrodoelmatigheid uit op basis van de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, 1° tot en met 5°.
De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de in het eerste lid bedoelde aanvragen uit uiterlijk :1° op 28 februari voor de aanvraag die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie is ingediend;2° op 1 september voor de aanvraag die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie is ingediend;3° binnen de 60 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvraag die uiterlijk op 15 februari 2019 is ingediend.Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan de beroepsprocedure, vermeld in artikel II.153, § 4 en § 5, gevolgd worden.
Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag of de beslissing van de Vlaamse Regering na het beroep, vermeld in het zesde lid, positief is, evenals het toetsingsbesluit van de accreditatieorganisatie, dan neemt de Vlaamse Regering het besluit houdende erkenning van deze nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positieve toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie. § 4. De accreditatieorganisatie bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren.
Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding intrekken uiterlijk binnen een termijn van 20 dagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van 60 dagen om het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding opnieuw in te dienen bij de accreditatieorganisatie. De termijn van 60 dagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag.
De termijnen, die lopen vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de accreditatieorganisatie uiterlijk haar advies uitbrengt, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan. § 5. De Vlaamse Regering neemt het besluit houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. § 6. Als het besluit over de toets nieuwe opleiding in het kader van een omvorming als vermeld in artikel II.150/1, § 2, negatief is, kan het instellingsbestuur nog maximaal één academiejaar de om te vormen hbo5-opleiding aanbieden en hiervoor studenten inschrijven. Het programma van deze opleiding wordt ingericht conform de artikelen II.67 en II.69.
Een instelling kan na een negatief toetsingsbesluit voor een identieke opleiding nog een keer een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding indienen. Als het besluit over de toets nieuwe opleiding in het kader van een omvorming als vermeld in artikel II.150/1, § 2, opnieuw negatief is, bouwt de instelling de opleiding af of zet ze die stop.
Het instellingsbestuur garandeert de voorzieningen die nodig zijn om de ingeschreven studenten hun opleiding te kunnen laten voltooien.".
Art. 37.In artikel II.399 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt het derde lid vervangen door wat volgt : "De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die tot en met schooljaar 2018-2019 behoorden tot de onderwijsbevoegdheid van de centra voor volwassenenonderwijs en die niet worden geactualiseerd of waarvoor geen toets nieuwe opleiding voor de omvorming ervan werd ingediend voor 1 september 2019, kunnen niet als graduaatsopleiding worden aangeboden door de hogescholen. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding voor de omvorming werd ingediend voor 1 september 2019 maar die nog niet zijn erkend door de Vlaamse Regering op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, vierde lid, vastlegt, worden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, voor het academiejaar volgend op de erkenning door de Vlaamse Regering na de ontvangst van een positief toetsingsbesluit, vermeld in artikel II.153/6.".
Art. 38.In artikel III.5 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2014, 18 december 2015, 23 december 2016 en 30 juni 2017, wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, die luidt als volgt : " § 2/1. Professioneel gerichte opleidingen die over studiegebieden heen gerangschikt worden en waarvan een van de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten is, worden meegenomen voor de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen SOWprof2014 en voor het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof2014.".
Art. 39.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 20185, wordt een artikel III.42/2 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Art. III.42/2. Voor een hogeschool die in het academiejaar 2019-2020 geen hbo5-opleiding overgenomen heeft van een centrum voor volwassenenonderwijs gelden tot en met het begrotingsjaar 2024 de volgende bepalingen als die instelling nieuwe graduaatsopleidingen aanbiedt : 1° als de hogeschool een eerste keer een graduaatsopleiding aanbiedt in het academiejaar 2019-2020 : a) voor het begrotingsjaar 2021 worden de middelen voor de hogeschool in kwestie berekend door het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2019-2020 in de graduaatsopleidingen in die hogeschool te vermenigvuldigen met de som van de middelen van alle hogescholen voor het begrotingsjaar 2021, conform artikel III.42/1, § 2, en te delen door de som van alle opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2019-2020 van alle hogescholen, met uitzondering van de opgenomen studiepunten in de nieuwe opleiding;b) voor de begrotingsjaren 2022, 2023 en 2024 worden de middelen, vermeld in punt a), cumulatief vermenigvuldigd met : i) voor het begrotingsjaar 2022 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2020-2021 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2019-2020 in de hogeschool in kwestie;ii) voor het begrotingsjaar 2023 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2021-2022 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2020-2021 in de hogeschool in kwestie; iii) voor het begrotingsjaar 2024 : het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2022-2023 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2021-2022 in de hogeschool in kwestie; 2° als de hogeschool een eerste keer een graduaatsopleiding aanbiedt in het academiejaar 2020-2021 : a) voor het begrotingsjaar 2022 worden de middelen voor de hogeschool in kwestie berekend door het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2020-2021 in de graduaatsopleidingen in die hogeschool te vermenigvuldigen met de som van de middelen van alle hogescholen voor het begrotingsjaar 2022, conform artikel III.42/1, § 2, en te delen door de som van alle opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2020-2021 van alle hogescholen, met uitzondering van de opgenomen studiepunten in de nieuwe opleiding;b) voor het begrotingsjaar 2023 worden de middelen, vermeld in punt a), vermenigvuldigd met het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2021-2022 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2020-2021 in de hogeschool in kwestie;c) voor het begrotingsjaar 2024 worden de middelen, vermeld in punt b), vermenigvuldigd met het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2022-2023 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2021-2022 in de hogeschool in kwestie;3° als de hogeschool een eerste keer een graduaatsopleiding aanbiedt in het academiejaar 2021-2022 : a) voor het begrotingsjaar 2023 worden de middelen voor de hogeschool in kwestie berekend door het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2021-2022 in de graduaatsopleidingen in die hogeschool te vermenigvuldigen met de som van de middelen van alle hogescholen voor het begrotingsjaar 2023, conform artikel III.42/1, § 2, en te delen door de som van alle opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2021-2022 in de hogescholen, conform artikel II.42/1, § 2, met uitzondering van de opgenomen studiepunten in de nieuwe opleiding;b) voor het begrotingsjaar 2024 worden de middelen, vermeld in punt a), vermenigvuldigd met het percentage van de evolutie tussen het aantal opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2022-2023 en het aantal opgenomen studiepunten van het academiejaar 2021-2022 in de hogeschool in kwestie;4° als de hogeschool een eerste keer een graduaatsopleiding aanbiedt in het academiejaar 2022-2023, worden voor het begrotingsjaar 2024 de middelen voor die hogeschool berekend door het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2022-2023 in de graduaatsopleidingen in de hogeschool te vermenigvuldigen met de som van de middelen van alle hogescholen voor het begrotingsjaar 2024, conform artikel III.42/1, § 2, en te delen door de som van alle opgenomen studiepunten in de graduaatsopleidingen van het academiejaar 2022-2023 in de hogescholen, conform artikel II.42/1, § 2, met uitzondering van de opgenomen studiepunten in de nieuwe opleiding.
De begrotingsjaren 2023 en 2024 worden meegenomen in de monitoring, vermeld in artikel III.42/1, § 2, 4°.
Artikel III.42/1, § 3 en § 4, zijn van overeenkomstige toepassing op de middelen die overeenkomstig dit artikel worden gegenereerd.".
Art. 40.In artikel III.75, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede "en IV.19" opgeheven.
Art. 41.In deel 3, titel 3, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 18 mei 2018, wordt het opschrift van hoofdstuk 3 vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk 3. Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies".
Art. 42.In artikel III.114 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in paragraaf 1, 3 en 5 worden de woorden "Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid" telkens vervangen door de woorden "Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies";2° paragraaf 6 wordt opgeheven;3° in paragraaf 7 worden de woorden "Faculteit Protestantse Godgeleerdheid" vervangen door de woorden "Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies".
Art. 43.In artikel III.119, § 3, eerste lid, van dezelfde codex wordt punt 6° opgeheven.
Art. 44.Artikel IV.19 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 45.In artikel IV.28, § 1, eerste lid, 1°, van dezelfde codex wordt het getal "5" vervangen door het getal "8".
Art. 46.Artikel IV.32 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 47.In artikel IV.43 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 17 juni 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in het eerste lid wordt de zinsnede "voor een periode van 5 jaar" opgeheven;2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 48.In artikel IV.83, § 1, tweede lid, van dezelfde codex, vervangen bij het decreet van 8 juli 2016, worden punt 3° en 4° vervangen door wat volgt : "3° de definitieve jaarrekening die betrekking heeft op het begrotingsjaar t, opgemaakt volgens het ESR-schema, wordt ingediend bij de Vlaamse Regering voor 31 maart van het begrotingsjaar t+1; 4° de definitieve jaarrekening die betrekking heeft op het begrotingsjaar t en opgemaakt conform de voorschriften, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, wordt ingediend bij de Vlaamse Regering voor 31 maart van het begrotingsjaar t+1.".
Art. 49.In deel 4 van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt het opschrift van titel 4 vervangen door wat volgt : "Titel 4. Toezicht Hoger Onderwijs".
Art. 50.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt het opschrift van hoofdstuk 1 vervangen door wat volgt : "Hoofdstuk 1. Toezicht op de hogescholen en de universiteiten".
Art. 51.In dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 15 juni 20185, wordt in deel 4, titel 4, hoofdstuk 1, een afdeling 1 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 1. De commissarissen van de Vlaamse Regering".
Art. 52.Artikel IV.95 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.95. § 1. De Vlaamse Regering benoemt maximaal vijf commissarissen die belast zijn met het toezicht op de hogescholen en de universiteiten zoals vermeld in deze titel. De Vlaamse Regering wijst het toezicht op elke hogeschool en elke universiteit toe aan een commissaris voor hernieuwbare termijnen van 5 jaar, waarbij iedere commissaris belast is met het toezicht op ten minste één hogeschool en ten minste één universiteit.
De commissarissen van de Vlaamse Regering worden benoemd onder de houders van een masterdiploma of een bij of krachtens de wet of het decreet of internationaal verdrag gelijkgesteld diploma, die ten minste 5 jaar nuttige ervaring hebben. De Vlaamse Regering legt de selectieprocedure vast.
Het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering is onverenigbaar met elk ambt of bestuursmandaat in een universiteit, hogeschool, associatie, hoger instituut of andere instellingen voor schone kunsten als vermeld in artikel III.119, of instelling voor postinitieel onderwijs binnen de Vlaamse Gemeenschap. § 2. De commissarissen van de Vlaamse Regering oefenen geen andere beroepsactiviteiten of andere bezoldigde activiteiten uit dan met toestemming van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. § 3. De commissarissen van de Vlaamse Regering ontvangen de bezoldiging die op een gewoon hoogleraar aan een Vlaamse universiteit van toepassing is.
De rechtspositieregeling van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid is op hen van toepassing. Voor de toepassing van het mobiliteitskrediet worden de commissarissen van de Vlaamse Regering gelijkgesteld met een ambtenaar van N-niveau.
De Vlaamse Regering is gemachtigd om voor de commissarissen van de Vlaamse Regering aanvullende rechtspositieregels vast te stellen, waarbij de rechtspositieregeling van een ambtenaar van N-niveau als uitgangspunt geldt.".
Art. 53.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt in hoofdstuk 1 een afdeling 2 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 2. De toezichtstaken".
Art. 54.Artikel IV.96 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.96. § 1. De commissarissen van de Vlaamse Regering oefenen hun toezichtstaken uit volgens het singleauditprincipe.
De toezichtstaken van de commissarissen van de Vlaamse Regering omvatten :1° het door de instelling gevoerde risicomanagement evalueren, in overleg met de externe controleactoren en het Rekenhof.De commissarissen volgen de risicoanalyse van de instelling en de werking van de interne auditorganen op en kunnen opmerkingen formuleren;2° themaonderzoeken uitvoeren op voorstel van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of op eigen initiatief;3° de wettelijkheid van de beslissingen van het bestuur controleren, met inbegrip van de controle op de medezeggenschapsverplichtingen, vermeld in deel 2, titel 7.De commissarissen van de Vlaamse Regering kunnen niet oordelen over de opportuniteit van beleidsbeslissingen van het bestuur;4° toezicht houden op het financiële evenwicht.Dat toezicht heeft betrekking op :a) de controle van de wettelijkheid en regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, waarbij enerzijds de conformiteit met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, en anderzijds het financiële evenwicht van de instelling wordt onderzocht;b) de begrotingen en de jaarrekeningen.Met behoud van de toepassing van artikel IV.17, IV.25 en IV.83, § 4, tweede en derde lid, brengen de commissarissen daarover advies uit aan de minister, bevoegd voor het onderwijs, de minister, bevoegd voor het wetenschapsbeleid en de minister, bevoegd voor de financiën en de begrotingen;c) het onderzoek van de rekeningen uitgedrukt in het ESR en de naleving van de richtlijnen daarover.§ 2. De Vlaamse Regering kan aan een commissaris binnen de decretaal omlijnde opdrachten bijkomende toezichtstaken toewijzen. § 3. De commissarissen kunnen met raadgevende stem de vergaderingen bijwonen van het bestuur. Ze oefenen hun raadgevende stem uit binnen het kader van hun toezicht.
Behalve in de gevallen van dringende noodzakelijkheid zoals omschreven in het huishoudelijk reglement van de instelling, krijgen de commissarissen van de Vlaamse Regering 5 dagen voor de vergadering de volledige agenda van de vergadering en alle stukken toegestuurd.
Ze ontvangen daarenboven binnen 5 werkdagen een afschrift van al de beslissingen die het bestuur heeft genomen over de punten die hun bevoegdheid betreffen. § 4. De commissarissen kunnen bij de instelling alle documenten en inlichtingen opvragen of die ter plaatse raadplegen.".
Art. 55.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt in hoofdstuk 1 een afdeling 3 ingevoegd, die luidt als volgt : "Afdeling 3. Het beroep en het financieringsplan".
Art. 56.Artikel IV.97 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.97. Tegen elke beslissing van het bestuur die ze strijdig achten met bepalingen die bij of krachtens de wet of het decreet zijn bepaald of die het financiële evenwicht van de hogeschool of de universiteit in gevaar brengt, dienen de commissarissen van de Vlaamse Regering een met redenen omkleed beroep in bij de Vlaamse Regering.
Ze oefenen dat beroep uit binnen 10 werkdagen. Die termijn begint te lopen vanaf de eerste werkdag nadat de commissaris de beslissing heeft ontvangen. Ze brengen het bestuur binnen dezelfde termijn op de hoogte van dat beroep. De mededeling van het beroep schorst de uitvoering van de beslissing in kwestie.".
Art. 57.Artikel IV.98 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.98. Als de Vlaamse Regering vaststelt dat een beslissing van het bestuur strijdig is met bepalingen die bij of krachtens de wet of het decreet zijn bepaald, of het financiële evenwicht van de instelling in gevaar brengt, deelt ze dat binnen 20 werkdagen na het door de commissarissen ingediende beroep aan het bestuur mee. Die termijn begint te lopen vanaf de eerste werkdag na de dag van de ontvangst van het door de regeringscommissarissen ingediende beroep.
De Vlaamse Regering verzoekt in de mededeling, vermeld in het eerste lid, het bestuur binnen 30 dagen hetzij een nieuwe beslissing te nemen die vrij is van onwettigheid of onregelmatigheid of het financiële evenwicht van de instelling niet in gevaar brengt, hetzij de beslissing in kwestie in te trekken.
De gewraakte beslissing heeft alleen uitwerking als de Vlaamse Regering geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid, vermeld in het eerste lid.".
Art. 58.Artikel IV.99 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.99. Als bij het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel IV.98, het instellingsbestuur geen nieuwe beslissing neemt en dus de gewraakte beslissing stilzwijgend bevestigt, schorst de Vlaamse Regering binnen 20 werkdagen de toekenning van het geheel of een gedeelte van de uitkeringen van de hogeschool of de universiteit.
De Vlaamse Regering deelt de maatregel, vermeld in het eerste lid, mee aan het bestuur binnen 7 werkdagen.
Als de hogeschool of de universiteit in kwestie tegen de getroffen maatregel beroep instelt bij de rechtbank, wordt de uitvoering van de maatregel van de Vlaamse Regering tot aan de definitieve uitspraak van het gerecht geschorst.".
Art. 59.Artikel IV.100 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.100. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van de commissaris, de opmaak van een financieringsplan opleggen, als die vaststelt dat het financiële evenwicht van een hogeschool of universiteit op korte of lange termijn ernstig in het gedrang komt. In dat financieringsplan geeft de instelling aan op welke manier en binnen welke termijn de financiële herstructurering van de instelling wordt gerealiseerd.".
Art. 60.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt een nieuw hoofdstuk 2 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 2. Toezicht op andere instellingen".
Art. 61.Artikel IV.101 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.101. De Vlaamse Regering benoemt een commissaris bij de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en de Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies te Brussel.
De commissaris oefent het toezicht uit overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 1.".
Art. 62.Artikel IV.102 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.102. De Vlaamse Regering kan een ambtenaar of een commissaris aanwijzen die bij de Vlerick Business School, de Antwerp Management School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde, en de hogere instituten en andere instellingen voor schone kunsten als vermeld in artikel III.119, toeziet op de uitvoering van de beheersovereenkomst en de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden.
Het instellingsbestuur bezorgt daartoe aan de ambtenaar of de commissaris alle nodige informatie en documenten.".
Art. 63.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt een nieuw hoofdstuk 3 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 3. Het college van commissarissen".
Art. 64.Artikel IV.103 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.103. De commissarissen van de Vlaamse Regering vormen samen een college.
Het college wijst bij consensus een voorzitter aan. De voorzitter zorgt voor de coördinatie van de werkzaamheden van het college en fungeert als aanspreekpunt voor materies die het gehele hoger onderwijs betreffen. Het voorzitterschap is onbezoldigd.
Een afgevaardigde van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en een afgevaardigde van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, kunnen de vergaderingen van het college bijwonen.".
Art. 65.Artikel IV.104 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.104. Het college is belast met de volgende taken :1° een coherente interpretatie van de regelgeving bij de uitoefening van de toezichtstaken;2° de coördinatie van het geheel van de werkzaamheden van de commissarissen van de Vlaamse Regering.Er wordt daarvoor een gemeenschappelijk werkkader voor alle commissarissen opgesteld;3° het jaarlijks opstellen van een controleprogramma Hoger Onderwijs binnen het kader van de single audit, met aanduiding van de timing en planning van hun werkzaamheden en van de werkzaamheden van de andere toezichthouders binnen het hoger onderwijs.Ook de planning van de themaonderzoeken en meta-audits, op eigen initiatief of op verzoek van de minister, bevoegd voor het onderwijs, wordt in dat controleprogramma opgenomen, tenzij uitzonderlijke omstandigheden een dringend onderzoek noodzakelijk maken.
Het college stelt jaarlijks voor 1 september een sectoranalyse op die de financiële toestand en andere belangrijke parameters van het gehele hoger onderwijs beschrijft van het vorige kalenderjaar. In dat verslag rapporteert het college onder meer over de financiële toestand van de instellingen en over de evoluties van het personeelsbestand van de instellingen. Het verslag over de evolutie van het personeelsbestand wordt via de Vlaamse Regering voor advies bezorgd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.
De Vlaamse Regering kan, binnen de decretaal omlijnde opdrachten, het college belasten met bijzondere opdrachten.".
Art. 66.Artikel IV.105 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.105. Het college kan voor de uitoefening van zijn opdracht een beroep doen op personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid als vermeld in artikel I.1 en I.2, 1°, van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006. De rechtspositieregeling van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid is op hen van toepassing. Op basis van een behoefteplan opgesteld door het college, stelt de Vlaamse Regering het personeelseffectief vast van de diensten van het college binnen het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Het college bepaalt de concrete taakomschrijving van die personeelsleden en staat in voor hun aansturing en evaluatie.".
Art. 67.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt het opschrift "Hoofdstuk 2. Toezicht op de hogescholen" opgeheven.
Art. 68.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, het laatst gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt een nieuw hoofdstuk 4 ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk 4. Overgangsbepalingen".
Art. 69.Artikel IV.106 van dezelfde codex wordt vervangen door wat volgt : "Art. IV.106. § 1. De titularis die op 31 juli 2019 benoemd is in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, wordt met ingang van 1 augustus 2019 geacht benoemd te zijn in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel IV.95. § 2. De titularis die op 31 juli 2019 benoemd is in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de Universiteit Gent behoudt het statuut dat van toepassing is op 31 juli 2019. § 3. De benoemde personeelsleden die op 31 juli 2018 tewerkgesteld zijn bij een commissaris van de Vlaamse Regering bij een universiteit of bij de hogescholen of bij het college, worden op 1 augustus 2019 geacht tewerkgesteld te zijn bij het college als personeelsleden die benoemd zijn. Na overleg met het betrokken personeelslid legt het college voor het personeelslid een nieuwe taakomschrijving vast. § 4. De personeelsleden van het onderwijs die op 31 juli 2018 op basis van een verlof voor opdracht zijn tewerkgesteld bij een commissaris, blijven vanaf 1 augustus 2019 tewerkgesteld bij het college als personeelsleden belast met een verlof voor opdracht. Na overleg met het betrokken personeelslid legt het college voor het personeelslid een nieuwe taakomschrijving vast.
De opdracht, vermeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit overeenkomstig de statutaire bepalingen die op hen van toepassing zijn. Tijdens de duur van de opdracht wordt aan het betrokken personeelslid bij zijn instelling van herkomst vrijstelling van dienst verleend. § 5. De contractuele personeelsleden die op 31 juli 2018 met een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld bij een commissaris, worden vanaf 1 augustus 2019 als contractuele personeelsleden tewerkgesteld bij het college. § 6. De personeelsleden die voor 1 september 2013 belast waren met een opdracht bij de diensten van het college van commissarissen en vóór die datum genoten van een toelage door de specificiteit van de opdracht, behouden die toelage. § 7. In afwijking van artikel V.51 en V.191, § 2, kunnen de hogescholen en universiteiten uiterlijk tot 31 maart 2019 personeelsleden die voor 31 juli 2018 tewerkgesteld zijn bij een commissaris, zonder openbare vacature rangschikken in een graad van het administratief en technisch personeel met het oog op een effectieve tewerkstelling vanaf 1 augustus 2019.
De in het eerste lid vermelde rangschikking is niet mogelijk zonder instemming van het betrokken personeelslid. Een vastbenoemd personeelslid dat gerangschikt wordt in een graad van het administratief en technisch personeel aan de Universiteit Gent, de Universiteit Hasselt, de Universiteit Antwerpen of een hogeschool wordt in die instelling benoemd als lid van het administratief en technisch personeel.".
Art. 70.Artikel IV.107 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 71.Artikel IV.108 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 19 juni 2015, wordt opgeheven.
Art. 72.Artikel IV.109 van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt opgeheven.
Art. 73.Artikel IV.110 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt opgeheven.
Art. 74.Artikel IV.111, gewijzigd bij het decreet van 21 maart 20143, wordt opgeheven.
Art. 75.Artikel IV.112 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 76.Artikel IV.114 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 77.Artikel IV.115 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 78.Artikel IV.116 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 79.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt het opschrift "Hoofdstuk 3. Toezicht op de associaties" opgeheven.
Art. 80.Artikel IV.118 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 81.Artikel IV.119 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 82.Artikel IV.120 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 83.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt het opschrift "Hoofdstuk 4. Toezicht op sommige instellingen voor postinitieel onderwijs" opgeheven.
Art. 84.Artikel IV.121 van dezelfde codex wordt opgeheven.
Art. 85.In deel 4, titel 4, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 21 maart 2014, 16 juni 2017 en 18 mei 2018, wordt het hoofdstuk 5, dat bestaat uit artikel IV.122, opgeheven.
Art. 86.In artikel V.39, tweede lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 25 april 20144, wordt de zin "De salaristoeslagen worden meegerekend als personeelsuitgaven voor het bepalen van de in artikel IV.19 bedoelde 80%- of 85%-norm." opgeheven.
Art. 87.In artikel V.60, zesde lid, van dezelfde codex wordt de zin "De premies worden meegerekend als personeelsuitgaven voor het bepalen van de in artikel IV.19 bedoelde 80%- of 85% norm." opgeheven.
Art. 88.In artikel V.64 van dezelfde codex worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt : "Een universiteit kan vanaf 1 oktober 2019 de personeelsleden die opgenomen zijn op de lijst, vermeld in artikel 103ter decies, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, of artikel 84vicies ter, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, opnemen in het integratiekader als een hogeschool die personeelsleden op grond van artikel V.206/1, eerste lid, van deze codex overgenomen heeft en de personeelsleden op grond van de overeenkomst, vermeld in artikel V.79/2, § 2, van deze codex aan de universiteit zijn toegewezen.";2° in het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt de datum "1 oktober 2013" vervangen door de woorden "hun opname in het integratiekader".
Art. 89.Artikel V.79/4 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt vervangen door wat volgt : "Art. V.79/4. Een universiteit kan een lid van het bestuurs- en ondersteunend personeel als vermeld in artikel V.79/1, § 1, 2°, dat aan het centrum voor volwassenenonderwijs ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, tewerkstellen. Die tewerkstelling verloopt in wederzijdse toestemming tussen het ter beschikking gestelde personeelslid en de universiteit.
De tewerkstelling, vermeld in het eerste lid, wordt voor het vastbenoemde personeelslid in kwestie beschouwd als een wedertewerkstelling conform het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.".
Art. 90.In artikel V.206/2 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt : " § 2. De vastbenoemde personeelsleden behouden na de overname door de hogeschool hun vaste benoeming.
De tijdelijke personeelsleden die op 31 augustus 2019 een dienstanciënniteit, berekend volgens de geldende rechtspositieregels voor het centrum voor volwassenenonderwijs, van ten minste 10 jaar in het ambt van lector hebben, worden door de hogeschool of, in geval van opname in het integratiekader door de universiteit, na een gunstige evaluatie benoemd. Die evaluatie gebeurt binnen 3 jaar na de overgang van het personeelslid.
De tijdelijke personeelsleden die op 31 augustus 2019 niet voldoen aan de voorwaarde voor een vaste benoeming in het ambt van lector, krijgen bij de overname een aanstelling van onbepaalde duur. Die personeelsleden kunnen op hun verzoek benoemd worden als het hogeschoolbestuur daarmee instemt.
Artikel IV.28 is niet van toepassing.".
Art. 91.Artikel V.206/3 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt vervangen door wat volgt : "Art. V.206/3. Een hogeschool kan de lectoren die opgenomen zijn op de lijst, vermeld in artikel 103ter decies, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991, of artikel 84vicies ter, § 1, eerste lid, 2°, van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, die de hogeschool op grond van artikel V.206/1, eerste lid, van deze codex overgenomen heeft, op grond van de overeenkomst, vermeld in artikel V.79/2, § 2, van deze codex, vanaf 1 oktober 2019 overdragen naar het integratiekader van een universiteit.".
Art. 92.In artikel V.206/4 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, worden tussen de datum "1 september 2019" en het woord "personeelsleden" de woorden "de volgende" ingevoegd.
Art. 93.Artikel V.206/7 van dezelfde codex, ingevoegd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt vervangen door wat volgt : "Art. V.206/7. Een hogeschool kan een lid van het bestuurs- en ondersteunend personeel als vermeld in artikel V.79/1, § 1, 2°, dat aan het centrum voor volwassenenonderwijs ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking, tewerkstellen. Die tewerkstelling verloopt in wederzijdse toestemming tussen het ter beschikking gestelde personeelslid en de hogeschool.
De tewerkstelling, vermeld in het eerste lid, wordt voor het vastbenoemde personeelslid in kwestie beschouwd als een wedertewerkstelling conform het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.".
Art. 94.In artikel V.208, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zin "Ze maken deel uit van het integratiekader van de desbetreffende hogeschool." opgeheven.
Art. 95.In artikel V.210 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht :1° in het eerste lid, 3°, wordt punt b) opgeheven;2° het derde lid wordt opgeheven.
Art. 96.In artikel V.220, § 2, van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 4 mei 2018, wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 97.In artikel V.244, § 1, derde lid, van dezelfde codex, gewijzigd bij de decreten van 25 april 2014 en 19 juni 2015, wordt punt 6° opgeheven.
Art. 98.In artikel 9 van het decreet van 4 mei 2018 betreffende de uitbouw van de graduaatsopleidingen binnen de hogescholen en de versterking van de lerarenopleidingen binnen de hogescholen en universiteiten wordt de datum "1 september 2009" vervangen door de datum "1 september 2019".HOOFDSTUK7. - Wijziging aan het decreet van 4 mei 2018 betreffende de uitbouw van de graduaatsopleidingen binnen de hogescholen en de versterking van de lerarenopleidingen binnen de hogescholen en universiteiten
Art. 99.Artikel 30, 2°, van het decreet van 4 mei 2018 betreffende de uitbouw van de graduaatsopleidingen binnen de hogescholen en de versterking van de lerarenopleidingen binnen de hogescholen en universiteiten wordt opgeheven.
Art. 100.Artikel 33 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 101.Artikel 35 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 102.Artikel 136 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.
Art. 103.Artikel 154 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.HOOFDSTUK8. - Inwerkingtreding
Art. 104.Dit decreet treedt in werking op 1 september 2019, met uitzondering van :1° artikel 10, dat uitwerking heeft met ingang van 1 februari 2017;2° artikel 17 en 26, 1°, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2018;3° artikel 16, 18, 30, 41 en 42, 1° en 3°, die uitwerking hebben met ingang van het academiejaar 2018-2019;4° artikel 26, 2°, 27, 36, 45, 47, 52 en 69 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2019;5° artikel 40, 44, 46, 87, 88 en 99 die in werking treden op 1 januari 2020.Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 1 maart 2019.
De minister-president van de Vlaamse Regering, G. BOURGEOIS De Vlaamse minister van Onderwijs, H. CREVITS _______ Nota(1) Zitting 2018-2019.Documenten. - Ontwerp van decreet, 1770 - Nr. 1. - Amendementen, 1770 - Nrs. 2 en 3. - Verslag, 1770 - Nr. 4. - Amendement na indiening van het verslag, 1770 - Nr. 5. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering, 1770 - Nr. 6.
Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergadering van 20 februari 2019.
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wat betreft de ingangsdatum van de vergunningsplicht
VLAAMSE OVERHEID
5 JUNI 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 41 van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, wat betreft de ingangsdatum van de vergunningsplicht
Rechtsgrond Dit besluit is gebaseerd op: - het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer, artikel 12.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 20 april 2020. - Er is een verzoek om spoedbehandeling ingediend, gemotiveerd door de omstandigheid dat het besluit houdende de nieuwe ingangsdatum van de vergunningsplicht in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd en in werking getreden voor 27 juni 2020, zijnde de oorspronkelijke ingangsdatum van de vergunningsplicht. De oorspronkelijk voorziene ingangsdatum van de vergunningsplicht kan niet gehandhaafd worden omdat controles voor het bekomen van een vergunning als ziekenwagendienst uitgesteld moe(s)ten worden omwille van de corona-pandemie, en het feit dat momenteel slechts één gemachtigde controle-instantie erkend is, waardoor de meerderheid van de ziekenwagendiensten nog niet vergund kon worden en vergund kan worden voor 27 juni 2020, wat het uitvoeren van niet-dringend liggend ziekenvervoer na 27 juni 2020 in Vlaanderen problematisch zou maken.
De Raad van State heeft advies 67.440/3 gegeven op 25 mei 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Motivering Dit besluit is gebaseerd op het volgende motief: - Artikel 41, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer bepaalt dat de vergunningsplicht, vermeld in artikel 4 van het bovenvermelde decreet, ingaat 15 maanden na de bekendmaking van het voornoemde besluit, wat plaatsvond op 27 maart 2019. Om een vergunning te verkrijgen, moeten de dienst en de ziekenwagens van de aanvrager gecontroleerd worden.
De huidige COVID-19 pandemie en de restrictieve maatregelen voor de preventie van besmetting, maakt dat sinds medio maart 2020 geen effectieve controles ter plaatse meer kunnen gebeuren. Het is onduidelijk hoe lang deze maatregelen zullen aanhouden. Deze periode van inactiviteit maakt dat het noodzakelijk is om de vergunningsplicht met zes maanden uit te stellen.
Het is ook geen gezonde situatie dat momenteel slechts één gemachtigde controle-organisatie bevoegd is om controles bij de ziekenwagendiensten te doen. Om minstens een tweede speler op de markt te krijgen, zodat ziekenwagendiensten een keuze kunnen maken, is het uitstel van de vergunningsplicht met zes maanden nodig.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1.In artikel 41, eerste lid, 1°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 februari 2019 houdende de uitvoering van artikel 6, 7, 8 en 12 van het decreet van 18 mei 2018 betreffende het niet-dringend liggend ziekenvervoer wordt de zinsnede "vijftien maanden na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad" vervangen door de zinsnede "op 1 januari 2021".
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3.De Vlaamse minister, bevoegd voor de gezondheid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 juni 2020.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding, W. BEKE