Actuele DNR-codes in lijn met wilsverklaring als leidraad
Een DNR-code kan in ziekenhuis A andere medische handelingen omvatten dan in ziekenhuis B. Bovendien evolueert de toestand van de patiënt constant en moet een DNR dus regelmatig herbekeken worden. Hoe zit dat nu juridisch? “Er blijft helaas nog veel onduidelijkheid”, weet Tom Goffin, hoofddocent gezondheidsrecht aan de UGent en voorzitter van de Federale commissie rechten van de patiënt.
Of een ambulancier (zowel in het niet-dringend als dringend patiëntenvervoer) zich kan baseren op een geldende DNR-code in de zorginstelling waar hij een patiënt ophaalt, hangt af van het specifieke beleid en vooral de kwaliteit ervan. “Een kwalitatief DNR-beleid draait om de individuele patiënt, actualiseert geldende codes voldoende frequent en heeft ook oog voor de huidige medische toestand van de patiënt”, zegt hoofddocent gezondheidsrecht Tom Goffin. “Wegens tijdsgebrek ontbreekt het helaas vaak aan een actuele evaluatie van de DNR-codes. Dat maakt het voor ambulanciers tijdens een transport enkel moeilijker. Je mag niet blindelings afgaan op de DNR. Heb je een duidelijke, actuele code dan kan je hierop afgaan. Is er geen kwaliteitsvol DNR-beleid in de zorginstelling in kwestie, dan is er wel een probleem.”
Volgens Goffin is er een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de zorginstelling en de patiëntenvervoerder. Hoe ga je hier dan als ambulancier het best mee om? “Bij twijfel onderneem je actie als de toestand van de patiënt achteruitgaat”, geeft Tom mee. “Door de reanimatie te starten en indien nodig bijstand van dienst 112 te vragen, vervul je je plicht. Laat je dat achterwege en is er geen duidelijke, actuele DNR-code, dan riskeer je als nalatig te worden beschouwd. Het is beter om de nodige medische handelingen te stellen om de patiënt te redden. Blijkt er nadien toch een wilsverklaring, dan rechtvaardigt het spoedeisende karakter van de situatie de ingrepen van de ambulancier. Het is logisch dat je op zo’n moment niet eerst gaat bekijken of opzoeken of de patiënt een negatieve wilsverklaring heeft. Een wilsverklaring blijft, in tegenstelling tot een DNR-code, trouwens wel actueel, zolang de patiënt hier zelf geen wijzigingen aan doet.”
“Als schakel in de zorgketen willen we de wens van de patiënt respecteren, zonder daarbij zelf in de problemen te komen.”
Nood aan een duidelijk kader
DNR-codes zijn lang geleden als pragmatische oplossing in zorginstellingen geïntroduceerd. Het was vaak een beslissing van het moment en zonder een duidelijk kader werkte elke zorginstelling zijn eigen beleid uit. Zo komt het dat eenzelfde code (0 tot en met 5) niet overal dezelfde medische handelingen toelaat en uitsluit. “Dat is problematisch, zeker voor wie deze patiënten vervoert”, erkent Tom Goffin. “Om het nog complexer te maken, werken sommigen met A-, B- en C-codes. Het is dus vaak onduidelijk wat een code precies betekent. Soms is het daarom beter om je te baseren op het laatste medische oordeel, een inschatting van een arts over de specifieke patiënt. De kwaliteit van het DNR-beleid zou wel varen bij een wettelijk kader, maar dat is voorlopig helaas nog niet in de maak. Om ook continuïteit te garanderen moet de combinatie van het laatste medische oordeel en de wilsbeschikking van de patiënt eigenlijk ook kaderen binnen een vooraf opgestelde zorgplanning.”
Het is alvast duidelijk dat enige uniformisering een goede zaak zou zijn. Kenneth Arkesteyn: “Als ziekenhuizen onderling het nog niet eens zijn over de inhoud van hun DNR-codes, is het voor onze leden wel heel moeilijk om correct te handelen in noodgevallen onderweg. Het noopt tot een open debat en stappenplan rond de kwaliteit van het zorgbeleid, en transparante communicatie hierover. Het patiëntenvervoer is een essentiële schakel in de zorgketen. Ook wij willen kwaliteit bieden, onder meer door de wens van de patiënt te respecteren, maar daardoor mogen we natuurlijk niet zelf in de problemen komen.”
“De kwaliteit van het DNR-beleid zou wel varen bij een wettelijk kader, maar dat is voorlopig helaas nog niet in de maak.”
Actie ondernemen
De DNR-codes en het beleid errond is bottom-up gegroeid vanuit het werkveld. Zorginstellingen hebben dit op poten gezet vanuit de beste bedoelingen voor hun patiënt. Een top-downbenadering lijkt evenwel de beste en snelste manier om alles wat te stroomlijnen. Met de gedeelde focus van al die zorginstellingen voor ogen: kwalitatieve zorg voor de patiënt. Tom Goffin ziet een viertal cruciale stappen om tot een gedragen, werkbaar en uniform DNR-beleid te komen: “Mijns inziens moeten dergelijke oefeningen beginnen met het in kaart brengen van het beleid in de verschillende zorginstellingen. Dat laat toe om de gelijkenissen en de verschillen te identificeren. Vervolgens kan en lijst met good practices gemaakt worden, die een leidraad vormt voor een goed DNR-beleid. Om te eindigen met de implementatie van dit kader bij de zorginstellingen. Vertrekken vanuit de casuïstiek is de te volgen weg, willen we hier werk van maken.”
Het is evenwel niet eenvoudig om iets in beweging te krijgen als het over deze grijze zone gaat. De politieke versnippering en de taalgrens maken het nog complexer. Toch verdient dit vraagstuk voldoende aandacht, vindt Kenneth Arkesteyn. “Het gaat niet over de grote aantallen patiënten en ritten, maar deze mensen bevinden zich in uiterst moeilijke situaties. De keuze van deze patiënten respecteren is dan ook essentieel voor de zorgkwaliteit die elke patiënt verdient. Voor ambulanciers is het dus belangrijk dat zij een goed zicht hebben op wat de patiënt wil en hoe dit in een zorginstelling verder in kaart is gebracht. Als Belgambu een rol kan spelen in het samenbrengen van koepelorganisaties van ziekenhuizen en de academische wereld rond deze kwestie dan nemen we deze verantwoordelijkheid graag op ons. De patiënt is de winnaar wanneer onze sector aan duidelijkheid wint.”
Waken over het maximale comfort in elke schakel van de zorgketen
Ambulanciers die liever geen palliatieve patiënten meenemen uit angst dat ze onderweg overlijden. Het is een situatie die heel wat ziekenwagendiensten bekend in de oren klinkt. Gelukkig wordt er gewerkt aan oplossingen: een uniformer beleid over ziekenhuizen heen en een betere communicatie met andere schakels in de zorgketen.
Belgambu ijvert elke dag voor een duurzaam werkbare sector met voldoende middelen en ruimte voor kwalitatieve zorg onderweg. “Dat doen we zowel voor als achter de schermen”, benadrukt voorzitter Kenneth Arkesteyn. “Door uitdagingen zoals de grijze zone in het DNR-beleid uit te klaren, kunnen onze leden hun missie beter volbrengen. Dat is een win-win.” Met enkele voorbeelden van pragmatische oplossingen uit het UZ Leuven en met concrete tips voor ambulanciers wil Bam inspireren en richting geven.
“Een duidelijk kader zou al veel onzekerheid wegnemen.”
Werken aan een beter en uniformer beleid
Het UZ Leuven gebruikt een KWS, voluit Klinisch Werkstation, als patiëntendossier, net zoals 30 andere ziekenhuizen in Vlaanderen. Via dat systeem geldt de DNR-code van het ziekenhuis van vertrek ook bij aankomst in een ander ziekenhuis in de buurt. “Net zolang tot een arts in het nieuwe ziekenhuis van mening is dat de code moet gewijzigd worden”, legt Inge Bossuyt, verpleegkundig specialist palliatieve zorg in het UZ Leuven, uit. “Hiervoor is vertrouwen van artsen in elkaars kunde noodzakelijk, over de ziekenhuisgrenzen heen. Gaat een patiënt naar huis dan beslist de huisarts over de DNR-code.”
Bovendien wordt een DNR1 (zie kader) in het UZ Leuven niet enkel mondeling meegedeeld maar ook schriftelijk meegegeven met de ambulancier en de patiënt. Dat label wordt gedateerd en is enkel geldig tijdens die rit. Zo behoudt de DNR zijn evolutieve karakter. “De palliatieve context in het algemeen en DNR-codes in het bijzonder zijn delicaat. Als er iets acuuts gebeurt is het belangrijk dat elke zorgverlener de juiste beslissingen neemt. Duidelijke communicatie is de beste manier om dat te doen”, vindt Inge. “Binnen de overheid denkt men trouwens na over een gemeenschappelijke DNR code die in het ehealth-dossier van de patiënt zou opgenomen worden. Een goed idee, maar dat zal niet voor morgen zijn. Daar blijven we dus niet op wachten.”
“Het vertrouwen in elkaars kunde is noodzakelijk.”
Voldoende ondersteuning voor ambulanciers
Als een patiënt onderweg overlijdt en niet mag gereanimeerd worden, is dat heftig. Voor de familie en voor de ambulanciers. Een heldere kijk op wat je als hulpverlener onderweg wel kan en mag doen, en hoe je na het overlijden het best reageert, kan daarbij helpen. Inge: “Als er een duidelijk kader is en de DNR van het laatste zorgbeleid onderweg telt, zou dat al veel onzekerheid wegnemen. Zo vermijden we dat ziekenwagendiensten weigeren om palliatieve patiënten mee te nemen in hun ambulance. Bovendien moeten we de drempel verlagen om bijstand te vragen onderweg, ook als het gaat om handelingen die enkel gericht zijn op het comfort van de patiënt en die enkel door een verpleegkundige of arts kunnen gegeven worden. Zo laten we patiënten niet nodeloos lijden bij bijvoorbeeld ademhalingsmoeilijkheden.”
Ook nierdialysepatiënten hebben vaak een DNR1. Bij die patiënten is het bestaan van de DNR-code vaak minder evident, niet meteen zichtbaar en nog minder evident om naar te handelen, wetende dat deze mensen vaak met een taxi naar het dialysecentrum gaan. “Vanuit Belgambu vragen we al sinds 2016 om het rolstoel- en zittend vervoer van patiënten te zien als een onderdeel van het niet-dringend patiëntenvervoer, nu valt dit in Vlaanderen onder het ‘taxidecreet’ en wordt dit beschouwd als personenvervoer”, vult Kenneth Arkesteyn aan. “Onze sector is immers een essentiële schakel in de zorgketen. Net zoals andere zorgverleners zetten ook wij het welzijn van de patiënt voorop. De wens van de patiënt respecteren en waken over maximaal comfort zijn daarbij onmisbaar. We slaan dus graag de handen in elkaar met alle stakeholders om het DNR-beleid scherp te stellen en de communicatie errond te verhelderen.”
De inhoud van DNR-codes
Hoewel de exacte invulling van de DNR-codes kan afwijken van zorginstelling tot zorginstelling is de rode draad dezelfde:
DNR1 betreft het al dan niet verlenen van spoedeisende medische handelingen bij acute situaties. Er mag geen reanimatie meer opgestart worden en ook voor het beademen van een patiënt kunnen hier beperkingen gelden.
DNR2 gaat om het al dan niet opstarten van behandelingen, zoals nierdialyse, een antibioticakuur, het toedienen van vocht en sondevoeding, …
DNR3 beschrijft het afbouwen van een lopende therapie. In onder meer woonzorgcentra hanteren ze eerder een code A, B of C, in het kader van vroegtijdige zorgplanning (VZP).
Hoe ga je als ambulancier om met DNR-codes?
Het volgen van DNR-codes tijdens het patiëntenvervoer is een delicate en complexe kwestie. Toch ziet Inge Bossuyt enkele best practices, die een goed kompas kunnen vormen. Met deze tips ga je geruster en zelfzekerder op weg met een patiënt die een DNR-code heeft.
- Vraag een schriftelijke bevestiging van de geldende DNR-code, op datum van het transport. Pols ook of de familie hiervan op de hoogte is. Is dat niet het geval, vraag dan aan de zorgverlener om hierover te communiceren vooraleer je de patiënt meeneemt.
- Overlijdt een patiënt onderweg en verloopt alles op een serene en rustige manier, ook met eventueel aanwezige familie? Dan kan je de rit verderzetten. Bij aankomst thuis of op een andere locatie vraag je een (huis)arts om het overlijden vast te stellen.
- Wordt de patiënt minder comfortabel onderweg? Aarzel dan niet om via de 112 hulp in te roepen van een PIT- of mugteam. Iedereen heeft het recht om comfortabel te sterven, in een zorginstelling, thuis of onderweg.
DNR-codes in het patiëntenvervoer
Frank Lippens is voorzitter van de Vlaamse en Brusselse commissies voor niet-dringend (liggend) patiëntenvervoer. Met ruim een halve eeuw ervaring in het werkveld – ook in het luik van de dringende geneeskundige hulpverlening – krijgt hij het laatste woord in ons nummer rond DNR-codes. Hieronder deelt hij zijn visie op en toekomstdromen voor het DNR-beleid en de impact op het patiëntenvervoer.
Het feit dat de problematiek van de DNR -codes ter discussie wordt gesteld vanuit het werkveld van het niet-dringend patiëntenvervoer is op zich een zeer positief gegeven. We pleiten voor een bottom-up aanpak. De problematiek situeert zich echter in een ruimer werkveld van gezondheidswerkers en dus ook ambulanciers actief binnen de 112 of dringende geneeskundige hulpverlening worden er mee geconfronteerd. Maar ook de huisarts van wacht of mugarts moet deontologisch alle hulp bieden als er geen volwaardige DNR-code aanwezig is of anders is er sprake van schuldig verzuim. Niet zelden willen mensen thuis sterven en niet meer gereanimeerd worden maar komen ze terug in het ziekenhuis terecht of worden als palliatief patiënt toch gereanimeerd bij gebrek aan duidelijke DNR-code. Dat is een schrijnend gegeven.
Vertrekken vanuit een dialoog
Een wettelijk kader is aangewezen maar alhoewel de ziekenhuizen intern veel inspanningen doen om tot een degelijk DNR-beleid te komen beseft de buitenwereld onvoldoende dat het op zich al geen gemakkelijke opgave is om in een ziekenhuis de artsen op één lijn te krijgen. De zaken evolueren in de positieve zin. Tegelijk is elk DNR-document ook een signaal dat de zorgverstrekker er zich moet bij neerleggen dat er grenzen zijn aan de geneeskunde en dat wordt niet zelden als een falen gezien.
“Een DNR-code is niet statisch en vereist regelmatige evaluatie en actualisatie, terwijl ambulanciers slechts in een momentopname handelen.”
Een degelijk DNR-beleid in het ziekenhuis of woon-en zorgcentrum omvat een dialoog tussen de patiënt, de zorgverstrekker (huisarts en/of specialist), de familie of naasten en de zorgequipe. Het kan dus niet gereduceerd worden tot een normatieve verplichting omdat de zorginspectie nu eenmaal een DNR-document in het medisch dossier wil terugvinden.
Momentopname van een continue evaluatie
Een DNR-code is niet statisch en vereist regelmatige evaluatie en actualisatie, terwijl ambulanciers slechts in een momentopname handelen. Zij moeten kunnen beschikken over een betrouwbare informatiebron. Tijdens de volgende legislatuur zou dit probleem moeten worden opgelost. Geneesmiddelenvoorschriften staan reeds op de eID. Dat zou ook haalbaar moeten zijn voor de DNR-code, en we moeten hier samen met alle gezondheidswerkers naar streven om de overheid hierin te bewegen. Zolang de DNR-code verschilt per zorginstelling, zal de eID ook de betekenis van de code moeten bevatten, aangezien een uniformering via een wettelijk kader zeker niet voor morgen is. De juiste communicatie en een toegankelijke gegevensdrager zijn hier prioritair, voor wie ook de houder is van het medisch dossier.
Ondernemerschap in de zorg: een complex spanningsveld
Ondernemen en zorg verlenen, valt dat te rijmen met elkaar? Zeker, vinden zowel UNIZO in Vlaanderen, als UCM in Wallonië. Zo valt het niet-dringend patiëntenvervoer als een handelsactiviteit onder de vernieuwde vennootschapswetgeving en dat creëert in de zorgsector vaak een spanningsveld tussen het op papier ondernemer zijn en het ondernemerschap an sich.
Zelfstandig ondernemerschap in de zorg staat los van het uitoefenen van je beroep, maar er komt heel wat bij kijken. Wettelijk en praktisch gezien. Werkgeversorganisaties UNIZO en UCM bieden houvast. “Zorgverleners werken vanuit een engagement, niet vanuit een winstbejag”, zegt Danny Van Assche, gedelegeerd bestuurder van UNIZO. “De zorg heeft veel topexperten in hun vakgebied, maar ze zijn geen boekhouders, juristen of hr-managers. Wij voorzien de nodige begeleiding en ondersteuning.”
Ondernemen staat ook gelijk aan geld verdienen, ongeacht de overtuiging waarmee je werkt. “Of je nu ambulancier of schrijnwerker bent, je beroep is je engagement en je broodwinning, en dat kan perfect samengaan”, zegt Danny. “Mensen in dienst nemen betekent verantwoordelijkheid. Je moet inkomsten genereren en marges nemen om hun lonen te betalen en investeringen uit te voeren.” Ook Caroline Cleppert, secretaris-generaal van UCM, ziet het zo. “Elke ondernemer zet in op innovatie, flexibiliteit, diversiteit en wendbaarheid. Dat zit in hun DNA, ook in de gezondheidszorg. Net zoals het streven naar efficiëntie. Deze veeleisende sector heeft zeer specifieke en moeilijke thematieken. Ondernemen en kijken hoe je investeringen kan dragen door bijvoorbeeld schaalvergroting is logisch.” Al waarschuwt UNIZO daar wel om de kwaliteit van zorg niet uit het oog te verliezen: “Als er in de zorg geen ruimte meer is om het eigen engagement ondernemend in te vullen, zullen de kwaliteit en de nabijheid van zorg en van de zorgverlener verdwijnen.”
Angst voor openbare aanbestedingen
De Belgische economie kampt algemeen genomen met een ongelijk speelveld tussen kmo’s en grote, internationale spelers. Ook daar staan UNIZO en UCM op dezelfde golflengte. “We zijn het grootste kmo-land van Europa en toch staan we vierde laatste op het vlak van openbare aanbestedingen toekennen aan kmo’s”, zegt Danny. “Er wordt te vaak gefocust op prijs. Maar er zijn nog andere criteria, zoals de nabijheid van de kmo, het opdelen in loten, de kwaliteit van de interventie, … die overheidsinstellingen kunnen meenemen in aanbestedingen. De wetgeving moet erop toezien dat professionals hun ding kunnen doen.”
“Maak het vooral eenvoudiger”, treedt Caroline hem bij. “De moeilijkheidsgraad van openbare aanbestedingen is ongezien en dat mondt uit in een angst voor de publieke sector. Vaak weten ondernemingen trouwens niet eens dat er een aanbesteding openstaat. Daarom werkten we samen met UNIZO al enkele initiatieven uit om ondernemers te informeren en op te leiden. Weiger je als openbaar bestuur een bepaald bedrijf, leg dan ook uit waarom. Dat komt de kwaliteit ten goede. Transparantie is het codewoord.”
Administratieve complexiteit
Nog een punt waar UNIZO en UCM het over eens zijn: de hoge nood aan administratieve vereenvoudiging. Een bestuurder staat vaak alleen voor de papierwinkel. “We blijven dit aankaarten. Vereenvoudiging is steeds een doel. Ondernemers zijn vandaag vaker bezig met de bijzaak dan met de hoofdzaak. Dat is tijd die niet naar zorgvragers gaat”, zegt Danny.
En dan zijn er nog de verschillende bestuursniveaus die elk op hun eigen tempo evolueren en specifieke noden hebben. Caroline: “De coördinatie moet beter. We leven in België op drie snelheden. Een klant is een klant en als je in een klein land als het onze op interne grenzen botst, is dat verre van aangenaam. Je moet niet alleen de administratieve lasten die eigen zijn aan je beroep kennen, maar ook nog alle papierwerk dat erachter schuilgaat. Door dat te verminderen worden onze bedrijven wendbaarder en de ongeziene complexiteit kleiner. Vertrek van een pragmatische blik op ondernemen, met de praktijk als uitgangspunt in plaats van de theorie.”
Durf mensen opleiden
Bij de verkiezingen in 2024 blijven UNIZO en UCM zich inzetten voor de belangen van de ondernemers. Dat doen ze door positief vooruit te kijken en de opportuniteiten te zien die door nieuwe regeringen, akkoorden en dynamieken ontstaan. Beide organisaties publiceerden een memorandum met enkele belangrijke speerpunten, die raken aan de belangen waar ook Belgambu voor haar leden op hamert. Zo leggen UNIZO en UCM de uitgestelde fiscale hervorming op tafel. “Wij voegen daar een verlaging van de lasten en belastingen voor vennootschappen aan toe. Daarnaast moeten de loonkost en -evolutie beter onder controle gehouden worden. Heel wat bedrijven hebben de elf procent inflatie nog niet verteerd”, zegt Danny. Caroline vult aan: “Wij pleiten eerder in de richting van het recht op fouten maken. De administratie is zodanig complex, dat soms bepaalde dingen vergeten worden zonder de intentie om te frauderen. Stuur dan niet meteen de inspectie op die ondernemers af, maar geef hen de kans dit recht te zetten.”
Ook naar werkgelegenheid toe liggen er veel ideeën op tafel. Het vinden van mensen is niet eenvoudig, maar is wel nodig door de ongeziene arbeidstekorten in de zorg en de stijgende zorglast. Nochtans zijn er mogelijkheden om interregionale en intersectorale arbeidsmobiliteit te stimuleren, zoals opleidingen. Voor UCM is dat het belangrijkste punt bij de verkiezingen. “De arbeidskrapte vraagt een globaal plan. We moeten hier niet aan cherrypicking doen. We komen met tien concrete voorstellen om flexibiliteit op de werkvloer te verbeteren”, zegt Caroline. “Levenslang leren is investeren in je mensen. Dat is een gok, maar het is wel nodig en stimuleert de arbeidsmobiliteit.”
Samen werken aan een weerbare sector met een kwalitatieve dienstverlening, dus. Daar is zeker nog werk aan de winkel. Vandaag glipt het niet-dringend patiëntenvervoer nog te vaak tussen de mazen van het net. “De sector van het patiëntenvervoer is zeer belangrijk en er wordt te weinig over gepraat”, vindt Caroline. “Tijdens covid werden jullie gezien en gehoord, maar covid leek te verdwijnen en daarmee ook jullie problemen. Voor mij maakt het patiëntenvervoer integraal deel uit van de zorgketen.. Dit vervoer garandeert voor heel wat patiënten de toegang tot zorg.”
Samen streven naar de ideale ambulancewereld in België
Qua insteek lijken ze soms lijnrecht tegen elkaar te staan, Belgambu en de Ambulanciersunie. Waar Belgambu het opneemt voor ziekenwagendiensten en patiëntenvervoerders – de werkgevers –, staat de Ambulanciersunie op de barricades voor de (hulpverleners-)ambulanciers, de werknemers en vrijwilligers. Toch is er vooral veel wat hen verbindt. Het ijveren voor een werkbare sector, bijvoorbeeld, en vooral de patiënt als nummer één.
Dries Deschilder, voorzitter van de Ambulanciersunie, en Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn zijn geen vreemden voor elkaar. “We werkten samen in de werkgroep die de beroepskwalificaties van onder meer de ambulanciers niet-dringend patiëntenvervoer opmaakte”, zegt Dries Deschilder. “Dat die opleiding er komt is een gedeeld succes. Natuurlijk is er nog veel werk aan de winkel. Vaak zijn de financiële middelen een spelbreker. Die budgettaire druk ervaren zowel de (hulpverleners-)ambulanciers als de vervoersorganisaties.”
Van individuele dossiers naar collectieve belangen
Enkele jaren geleden was een spanningsveld tussen Belgambu en de Ambulanciersunie voelbaar. Vaak waren het individuele dossiers die werkgevers en werknemers lijnrecht tegenover elkaar zetten. “Ik durf te zeggen dat we erin geslaagd zijn om dat naar een hoger niveau te tillen, voor de ganse sector”, pikt Kenneth in. “En wat goed is voor de sector, is goed voor elke ambulancier en voor elke vervoersorganisatie. Doorheen de jaren is duidelijk dat we vaak dezelfde doelstelling voor ogen hebben: een waardige job, een correcte verloning en vooral een kwalitatieve dienstverlening voor de patiënt.” vult hij aan.
Vanuit een andere blik kijken en streven beide beroepsorganisaties dus naar de ideale ambulancewereld in België. Dries: “Om verbetering te realiseren, zijn middelen nodig. Het begint bij het optimaal benutten van de beschikbare middelen, maar er is simpelweg te weinig geld.” Belangrijke stappen die moeten gezet worden? Meer middelen voor de ziekenwagendiensten, meer aandacht voor welzijn op het werk, een correcte verloning en een kwalitatieve opleiding voor elke ambulancier.
Aandacht voor prioritair rijden
Onder meer een opleiding prioritair rijden staat hoog op de agenda bij de Ambulanciersunie. “Jaarlijks zijn er zo’n 600.000 interventies met de dienst 112”, schetst Dries. “Dat maakt prioritair rijden tot een van de grootste risico’s van de job. Cijfers bevestigen dit trouwens: tussen 2014 en 2018 gebeurden 90 ongevallen met een ziekenwagen die prioritair reed[1]. Bij het opstellen van het opleidingsprofiel en het voorbereiden van de verplichte opleiding hulpverlener-ambulancier voorzagen we al een module rond prioritair rijden. Zeker een stap vooruit als elke hulpverlener-ambulancier de principes van prioritair rijden zal leren. Vandaag is de situatie nog een stuk moeilijker. Je ‘leert’ het van je collega, die het misschien zelf helemaal verkeerd aanpakt. We hopen dan ook dat minstens een luik praktijk kan toegevoegd worden met bijvoorbeeld simulaties. Dat vraagt minder middelen dan effectief op de weg te rijden en houdt geen risico’s in.”
Belgambu sluit zich aan bij de vraag naar nog meer aandacht voor prioritair rijden. Ook voor hun leden zou dit meerwaarde bieden. Kenneth: “Correct prioritair rijden, kan lichamelijk letsel bij werknemers en schade aan voertuigen voorkomen. Preventie is een investering die rendeert en waarin we geloven. Maar ook hier geldt: we hebben middelen nodig om dit in gang te zetten.”
Professionaliseren van de sector
Nog een punt waar geen discussie over is: elke ambulancier zou hetzelfde loon moeten krijgen, ongeacht zijn beroepsstatuut. Door verschillende financierings- en verloningssystemen, krijgen sommigen vandaag een stuk meer dan anderen. Nochtans hebben ze dezelfde opleiding gekregen en doen ze hetzelfde werk. “Logischerwijs zouden ze dus ook dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten hebben”, vindt Dries. “Natuurlijk is het niet eenvoudig om hierop in te grijpen. Met extra middelen kunnen we deze ongelijkheid gaandeweg rechttrekken en een stevigere basis met beroepskrachten uitbouwen. Aangevuld met vrijwilligers, want vrijwillige hulpverleners-ambulanciers blijven ook in dat verhaal belangrijk. Alleen moeten ze vandaag te vaak de basis zijn in plaats van de welkome helpende handen.”
Kenneth benadrukt dat de ziekenwagendiensten ambulanciers graag beter willen vergoeden, maar hij wijst erop dat de sleutel tot het verbeteren van hun beroepsstatuut vooral te maken heeft met financiële aspecten. Hij benadrukt dat een extra financiële bijdrage om deze noodzakelijke stap te realiseren onvermijdelijk zal leiden tot veranderingen in de tarieven voor niet-dringend patiëntenvervoer of verdere aanpassingen van de subsidies voor dringende geneeskundige hulpverlening. “Hierdoor effenen we de weg naar één uniform statuut voor alle ambulanciers, namelijk deze van de ziekenhuizen, met toepassing van de IFIC-schalen”.
Uiteraard gaan de arbeidsvoorwaarden verder dan een correcte verloning. Daarnaast is aandacht nodig voor voldoende rusttijden, welzijn op het werk, begeleiding en bijstand na eventuele gevallen van agressie of zware interventies, … “Zo maken en houden we mensen gemotiveerd voor deze mooie job”, zijn Kenneth en Dries het eens.
[1] Cijfers in 2019 opgevraagd in Vlaams parlement door Lode Ceyssens.
"De hulpverlener-ambulancier is de voorloper van geïntegreerde zorg"
Frank Vandenbroucke is sinds 2020 de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. In die vier jaar aan de macht zijn belangrijke stappen gezet, zowel op het vlak van financiën voor de sector van de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH), als in het waarborgen en verhogen van de kwaliteit voor zorgverleners en zorgvrager. Zijn drijfveer? “Gezondheidszorg is belangrijk en dringende hulpverlening maakt daar integraal deel van uit.”
Het bieden van topkwaliteit in de zorg wordt vaak onderschat, vindt minister Vandenbroucke. Er zijn verontrustende signalen uit het werkveld over kwaliteit die niet altijd gegarandeerd wordt en diensten die het financieel moeilijk hebben, en hallucinante situaties op het vlak van personeelsbeheer. “Onze ambitie is topkwaliteit bieden voor iedereen. Als je goede gezondheidszorg wil aanbieden, dan moet je er ook op toekijken dat je zorgpersoneel het goed heeft. Daar was het in de dringende geneeskundige hulpverlening fout aan het lopen. Een radicale ommekeer is nodig”, zegt minister Vandenbroucke. “Daarom heb ik vorig jaar tijdens de begrotingsonderhandelingen bekomen dat de financiering voor dit domein op drie jaar tijd meer dan verdrievoudigd wordt. Vanaf 2025 bedraagt de jaarlijkse enveloppe 239 miljoen euro. In 2022 was dat nog 77 miljoen euro. Dat is ongezien, maar wel heel hard nodig.”
Kwaliteit en organisatie
Die extra investering is enorm en welgekomen. Al doet de federale regering die niet vrijblijvend. Meer middelen moeten leiden tot meer kwaliteit, een doelgerichte aanpak en een goede spreiding van dringende hulpverlening over het grondgebied. “Deze herfinanciering is een financieel reddingsplan dat enerzijds gekoppeld wordt aan kwaliteitseisen voor de dienstverlening en anderzijds aan een hervorming in de diepte”, licht de minister toe. “Om kwaliteit te waarborgen willen we toewerken naar een erkenningsbesluit voor ambulancediensten DGH. Daar is een kader voor nodig op basis van erkenningseisen. We zullen werken met indicatoren rond de structuur van de diensten, hoe ze werken, welke resultaten we verwachten, ... Daarnaast maken we ook werk van een controlemechanisme zodat de kwaliteit van de verschillende actoren verbetert. De hervorming in de diepte situeert zich op het niveau van de programmatie van de dienstverlening, de regulatie, de financiering en de uitrol van de PIT (Prehospital Intervention Team).”
Minister Vandenbroucke uit ook zijn respect voor de functie van hulpverlener-ambulanciers. “Ik ben zelf al mee op stap kunnen gaan en werd geraakt door hun inzet, dienstbaarheid en professionaliteit in omstandigheden die vaak moeilijk en onvoorspelbaar zijn. Ze komen in contact met mensen op een moment dat die kwetsbaar en ontredderd zijn. Eigenlijk is het beroep de voorloper van wat we beogen met geïntegreerde zorg. Zij zijn een essentiële radar in de samenwerking met ziekenhuizen, artsen, verpleegkundigen, hulpverleningszones, de 112-centrales, de politie, de patiënt, omstaanders en de ongeruste familie. Hun veelzijdige rol is belangrijk en dit financiële reddingsplan kan hun versterken.”
Verdeling van bevoegdheden
Denken op lange termijn is nodig, ook in de dringende geneeskundige hulpverlening. Dit reddingsplan uitvoeren tegen 2025 is een grote stap. Al wil dat niet zeggen dat daarmee alle problemen opgelost zijn. “Ik wil dringende geneeskundige hulp een duidelijke en goede plaats geven in het zorglandschap. Ook wat betreft taken die vandaag zijn toegewezen aan de deelstaten. Ik zie kansen in betere afspraken met de deelstaten en we gaan die ook maken in de interministeriële conferentie door middel van een samenwerkingsprotocol over intermediair vervoer. Door ambulances die normaal instaan voor niet-dringend patiëntenvervoer te upgraden naar dringend patiëntenvervoer versterk je je capaciteit en opschalingsmogelijkheden.”
Nog een voorbeeld waar minister Vandenbroucke samenwerking tussen de deelstaten mogelijk acht is de niet zo eenvoudige discussie over de organisatie van de huisartsenwachtposten: “We komen daar met een belangrijke investering zodat de organisatie kan opschalen. Concreet gaan we van 23 miljoen euro in 2019 naar 70 miljoen euro tegen 2025.” Hier sluit de vraag van Kenneth Arkesteyn, voorzitter van Belgambu naar één medische dispatching voor zowel 112, 1733 als niet-dringend patiëntenvervoer bij aan. Het is een voorbeeld van doorgedreven synergiën ten voordele van de patiënt. En daar heeft de minister wel oren naar. “Met die extra middelen wil ik 1733 uitrollen in synergie met de dienst 112. De burger kan dan naar 1733 bellen als hij denkt een huisarts nodig te hebben. Oordeelt de backoffice dat dringende hulp nodig is, dan kan de 112 gedispatcht worden en omgekeerd. Als je deze integratie doortrekt naar het dringend en niet-dringend patiëntenvervoer creëert men een bijkomende meerwaarde. Zo komt elke zorgvrager goed terecht en creëer je op termijn een perfecte samenwerking tussen de diensten. Dat is voor de burger belangrijk, maar ook voor de volksgezondheid en voor de zorgverleners. Daarvoor zijn nog grote inspanningen nodig. De komende twee jaar ligt er nog heel veel werk op de stapel om een zorglandschap te kunnen voorbereiden dat naar 2029 toe aanzienlijk verbeterd zal zijn.”
Zorglandschap voorbereiden
Medisch vervoer is sinds de zesde staatshervorming enorm versnipperd tussen de verschillende bevoegdheden. “Dat wil zeggen dat ik moet roeien met de riemen die ik heb, ook al zijn ze soms eigenaardig aan elkaar geknoopt. De geestelijke gezondheidszorg kent op dat vlak een gelijkaardige problematiek. Door samen te werken over de partijgrenzen, bevoegdheden en deelstaten heen wil ik het zo goed moeilijk doen voor de burger. Dat wil zeggen dat we enkele uitdagingen op korte termijn moeten aanpakken. Ten eerste is er de kostprijs. Niet-dringend patiëntenvervoer kost geld. Dat is een Vlaamse bevoegdheid, mijn bevoegdheden zijn daar beperkt. Wat ik wel kon doen was de federale tegemoetkoming voor kanker- en nierpatiënten indexeren. Dat was al decennialang niet meer gebeurd. Ten tweede werk ik aan een oplossing voor het dure interhospitaalvervoer. Vanaf 2024 moet dat goedkoper voor patiënten. Daar is 13,5 miljoen euro voor vrijgemaakt. Tenslotte wil ik de ziekenhuisnetwerken verder ondersteunen met een PIT voor het interhospitaalvervoer. Dit zijn drie tussenstappen die moeten leiden tot het bredere perspectief van dringende geneeskundige hulpverlening die kwaliteit levert, die altijd klaar staat en professioneel is, in een geïntegreerd landschap van medisch vervoer waar de taken duidelijk verdeeld zijn en waar financiële overwegingen de patiënt niet van de ene oplossing naar de andere drijven.”
Minister Vandenbroucke besluit: “Voor mij gaat de volksgezondheid voor. Daarom doen we voort met het financieren van zaken die eigenlijk toebehoren aan de deelstaten. We mogen de mensen in het werkveld niet in de steek laten. Dat wil niet zeggen dat de deelstaten hun verantwoordelijkheid niet moeten nemen en hun huiswerk moeten doen. Dat gaat over de financiering en de kostprijs van het niet-dringend patiëntenvervoer, maar ook over de opleidingen. Federaal dragen we bij door na te denken over de definitie van de beroepsprofielen. Daar zijn adviezen voor, opgesteld door onder meer de federale raad dringende geneeskundige hulpverlening. Daarin stond dat vijf prehospitaal beroepen nodig zijn in de WUG. De vorige regering nam enkel de ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer op als paramedisch beroep in de wet. Momenteel is dit geen prioriteit. Al is dit advies uit 2017 zeer waardevol. Laat ons daar dus federaal verder aan werken en dan hoop ik dat de deelstaten aan de slag gaan met het aspect opleiding en vorming.”
Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen
Kwalitatief patiëntenvervoer als wezenlijke schakel van de zorgketen
Tijdens de COVID-19-crisis stond Dirk Ramaekers aan het hoofd van de taskforce vaccinatie. Vanaf 1 oktober 2022 werd hij voorzitter van het directiecomité van de FOD Volksgezondheid. Met zijn expertise in gezondheidsbeleid en zorgkwaliteit is hij de geknipte persoon om de huidige evoluties en zijn doordachte visie op patiëntenvervoer te kaderen. Met voorop een transparant kwaliteitsbeleid, ondersteund door solide opleidingen.
De COVID-19-pandemie leerde onze maatschappij heel wat lessen. De hoge mortaliteit en de ongeziene druk op de zorgsector staan aan de negatieve zijde van de balans. Toch zijn er pluspunten op te merken. “België was net zoals de rest van Europa niet klaar voor covid, maar het toonde wel aan dat een goede samenwerking tussen het federale niveau en de deelstaten de sleutel tot succes was”, zegt Prof. Dr. Dirk Ramaekers. “Met het Coronacommissariaat, onder leiding van Pedro Facon, maar ook met crisisbeheer en dringende geneeskundige hulp binnen de FOD, brachten we heel wat expertise samen en verliep de samenwerking met de deelstaten meestal erg goed. De politieke besluitvorming verliep op twee niveaus . Enerzijds was er het Overlegcomité van de regeringsleiders, anderzijds de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Daarin zetelen acht ministers wat tot een complexe structuur en al eensgrotere debatten en langere gesprekken leidt. Tijdens covid stond de essentie van de gezondheidscrisis voorop en groeiden de ministers naar elkaar toe. Meer nog: ze vulden elkaar aan tot een evenwichtige beslissing. Dat schepte vertrouwen. Ik werk redelijk rationeel en evidencebased, maar vertrouwen vormt de basis voor een goede samenwerking. Nationaal, Europees en op wereldvlak. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is vertrouwen bovendien een cruciale parameter voor een performant gezondheidszorgsysteem.”
Betaalbaarheid vs. toegankelijkheid
Volgens Dirk Ramaekers moeten zorg en politiek goed naar elkaar luisteren. “Vanuit politieke hoek zal de betaalbaarheid van de zorg een uitdaging blijven. Gezondheidszorg neemt nagenoeg elf procent van ons bruto nationaal product in. De sociale zekerheid dekt het merendeel van de kosten, maar er zijn ook nog aanvullende verzekeringen, remgelden en supplementen, wat aangeeft dat het basispakket onder druk staat”, zegt hij. “Je kan discussiëren of sommige esthetische ingrepen, luxeproducten tijdens een ziekenhuisbezoek, … in dat pakket moeten zitten. Het feit is dat er een spanningsveld bestaat tussen de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van zorg.”
En met die betaalbaarheid en toegankelijkheid maken we naadloos de overstap naar de sector en de problematiek van het patiëntenvervoer. Volgens Dirk Ramaekers een boeiende, spannende wereld waarin veel beweegt. “Ik zie daar veel gemotiveerde mensen, met ondernemerschap dat je moet laten groeien. Toch moet dat volgens de regels van kwaliteit en inhoud die in de zorg gelden. De sector van het patiëntenvervoer is nog niet voldoende zelfregulerend. Je zit met patiëntenbelangen enerzijds en de leefbaarheid van een bedrijf anderzijds. En dan heb je nog de vraag wat dat mag kosten. Voer voor lange debatten. Verplaatsingen van en naar zorginstellingen zijn nu eenmaal nodig. Dat zal niet snel veranderen en zelfs nog toenemen.”
Onderzoek stimuleren
Belgambu pleit al jaar en dag om patiëntenvervoer te zien als integrale schakel in de zorgketen en als een toegevoegde waarde in plaats van als een logistiek probleem. De patiënt staat binnen dit type dienstverlening steeds centraal. Daar is Dirk Ramaekers het mee eens: “Je kan altijd ziek worden of bij een ongeval betrokken geraken. Al ben ik er wel van overtuigd dat om de kwaliteit te waarborgen, goede opleidingen en navorming voor ambulanciers noodzakelijk zijn. Het basisniveau van scholing is voor mij niet het belangrijkste, wel de toestand van een patiënt goed kunnen inschatten en weten welke basisprincipes je al dan niet kan toepassen. Op het vlak van opleiding zetten jullie grote stappen. Zo zie je maar dat de aanhouder wint. Kwaliteit is geen modewoord, het is iets wat je concreet moet maken en ook meten trouwens. En een kwaliteitsbeleid vraagt een bepaalde systematiek. Zo merk ik dat evidencebased werken in zowat elke sector zijn ingang vindt, ook in het patiëntenvervoer. Want je kan opleidingen inrichten, maar wat zal je de cursisten aanleren? Het onderzoek naar prehospitaalzorg staat nog in zijn kinderschoenen, dus daar is nog veel werk.”
Nochtans zijn er heel wat gegevens beschikbaar, onder meer uit de 112-centrale en het niet-dringend patiëntenvervoer. Een goede basis om mee aan de slag te gaan. “Het critical time window voor een hartstilstand is volgens de literatuur vijf tot tien minuten. Uit data en uit de praktijk weten we dat we eerder op vijftien minuten of meer landen. Hoe je daar de keten van hulpverlening kan verbeteren, vergt meer implementatie-onderzoek. Triage is lang een blinde vlek geweest, nochtans is het een vak op zich, dat opleiding en ervaring vraagt. Denk maar aan het oneigenlijke gebruik van spoeddiensten. Enerzijds is het goed dat er weinig drempels zijn om naar spoed te stappen, anderzijds houdt het een risico op overbelasting in met minder ruimte voor dringende hulp. Het is een kwestie van balans tussen de patiënt helpen en het welzijn van medewerkers, maar ook van de juiste zorg op de juiste plaats. Want dat leidt tot de vraag naar capaciteit en of je in ieder ziekenhuis nog een gespecialiseerde spoeddienst die alles moet kunnen nodig hebt. De evolutie naar traumacentra kan daar deels een oplossing bieden.”
Huidige tendenzen
Vandaag wordt – onder meer door het conflict in Oekraïne – gewerkt aan een geüpdatet CBRN-beleid (een CBRNe-incident is een noodsituatie waarbij chemische, biologische, radiologische of nucleaire stoffen vrijkomen) en aan de daarbij horende paraatheid. De FOD Volksgezondheid, het nationale crisiscentrum, defensie, het FANC, … werken hiervoor samen. Want doet zo’n ramp zich voor, dan moet het systeem meteen rollen en moeten de deskundige centra voor opvang en decontaminatie klaarstaan. Maar ook de back-upcentra moeten voorbereid zijn.
Dat doet terugdenken aan de eerste covidpatiënt waarbij het vervoer volgens het ebolaprotocol verliep. “Voor covid was het lang geleden dat er nog iets ernstigs aan de hand was. Het idee dat er iets kon gebeuren zat ver in ons hoofd, we voelden ons veilig”, licht Dirk toe. “Al snel waren we overweldigd en constateerden we dat de zorgsector hier niet geroutineerd in was. Bij dat leerproces horen heel wat verbeterpunten, die nu aangepakt worden. Sommige principes moeten we bewaren. Zoals persoonlijke beschermingsmiddelen, die moeten actueel blijven en gebruikt worden bij bijvoorbeeld infecties, om jezelf te beschermen en transmissie tegen te gaan. Hetzelfde met handhygiëne. Basiskwaliteit is niet complex of moeilijk wanneer het gekoppeld is aan een kwaliteitssysteem met audits en feedback, en aan een aanspreek- en coachingcultuur. Het belang van no blame moet daarbij centraal staan. We zijn mensen, we vergeten soms iets. Maar maak tijd en zit samen om good practices te bespreken. Evidencebased practices en kwaliteit zijn de essentie om in team te werken.”
Een grote, ondersteunende zorgketen
Voor Dirk Ramaekers is de inhoud van de opleiding en een transparant kwaliteitsbeleid belangrijker dan het aantal opleidingsuren dat iemand geniet. Die kritische, open houding is al deels aanwezig in de zorgsector, maar de discussie moet weggehaald worden uit de financiële en economische sfeer. “Soms moet je een argument opentrekken, omdraaien en ze vanuit een andere hoek benaderen. In dat kader worden duidelijk inspanningen geleverd om extra financiële middelen te creëren voor dringende hulpverlening en patiëntenvervoer. Vandaag en in de toekomst”, zegt hij. “De investeringen die nodig zijn, moeten gebeuren op basis van een gemotiveerd dossier. De kloof tussen sectoren wordt zo stap voor stap gedicht. Dat zal een nieuwe adem geven aan de medewerkers die zaken willen verwezenlijken. Het onderscheid tussen dringend en niet-dringend patiëntenvervoer is wat mij betreft ook wat virtueel. Zorg moet elkaar ondersteunen. Er moet meer kruisbestuiving zijn tussen dringende hulpverlening en prehospitaalzorg. Maar ook een visie over waar we met de sector naartoe willen? Want je hebt kleine spelers en grotere organisaties. Is bijvoorbeeld schaalvergroting aangewezen om kosteneffectief te kunnen werken? Jullie zijn een wezenlijk onderdeel van de zorgketen. Dat kwantificeren is moeilijk, maar ik zie zeker mogelijkheden op basis van kwaliteitsindicatoren en patiënttevredenheid. En natuurlijk professioneel overleg. In ons systeem met medebeheer krijg je dan de zaken in beweging.”
België blijft innoveren met communicatieplatform ASTRID
Eind jaren negentig al had de noodcentrale in België met ASTRID een totaaloplossing: van hulpoproepen tot de radiocommunicatie tussen hulpverleners op het terrein. Een echt unicum wereldwijd. Sindsdien vormde ASTRID de blueprint voor heel wat andere landen voor deze geïntegreerde oplossing. Door te blijven innoveren in het radionetwerk en de twee types noodcentrale (101 & 112) wil ASTRID ook in de toekomst tegemoet komen aan de verwachtingen van de gebruikers en de technologische evolutie. Een gesprek met CEO Salvator Vella.
“Wat we twintig jaar geleden als klein land gerealiseerd hebben, was indrukwekkend”, zegt Salvator Vella. “Dit originele idee om het beheer van de meldkamers en het radiocommunicatiesysteem voor hulp- en veiligheidsdiensten onder één paraplu te brengen, heeft wereldwijd navolging gekregen. Nog in 2021, lanceerde de op een na grootste luchthaven van China (Chengdu Tianfu International Airport) zijn nieuwe controlecentrum met een TETRA-netwerk dat gebaseerd is op hetzelfde idee dat ASTRID meer dan twintig jaar geleden lanceerde. Op dat baanbrekend werk mogen we trots zijn. Die status van pionier willen we verder uitdragen. Daarom blijven we de komende jaren volop innoveren. Want in de afgelopen decennia is veel veranderd, zowel in de meldkamer als op het veld.”
Waar bij de lancering van ASTRID de focus op spraakcommunicatie lag, is rich data de informatie-uitdaging van de toekomst. Spraakcommunicatie zal niet verdwijnen, maar andere datastromen zullen een grote meerwaarde betekenen voor de communicatie bij hulpverlening. Vella: “Ik denk aan wearables, video, foto, drones, visualisaties van het terrein, … Ze zullen de informatie-uitwisseling tussen onder meer commandopost, ziekenhuis en/of ziekenwagen echt versterken. Parameters doorsturen voor een up-to-date dossier bij aankomst in het ziekenhuis? Het is niet zo veraf als we misschien denken. Al moet daarvoor de hele informatieketen vernieuwd worden. De transitie van TETRA naar 5G is cruciaal voor de hulp- en veiligheidsdiensten. Het investeringsplan is klaar. Het is nu wachten op de politici om groen licht te geven. We zitten dus allesbehalve stil.”
Betrouwbare communicatie in crisistijden
Dat ASTRID na twee decennia nog steeds houvast biedt waar de communicatie elders in de knoop komt, bleek opnieuw tijdens de overstromingen in juli 2021. Op veel plaatsen viel de elektriciteit weg en was het commerciële netwerk niet meer beschikbaar. Gelukkig steunt ASTRID op een eigen netwerk met 600 masten. Deze hebben, door hun sterke batterijen, minstens 8 uur autonomie bij stroomuitval, op cruciale plaatsen zelfs 24 uur. Het ASTRID Service Centre (ASC) is 24/7 bereikbaar en heeft een netwerk met onderaannemers die binnen een afgesproken tijdsspanne generatoren voorzien. “Daar stopt de rol van het ASC niet”, benadrukt de CEO. “In crisissituaties heeft het ASC rechtstreeks toegang tot het management en de belangrijkste personen binnen de organisatie om de crisiscommunicatie op zich te nemen, bijvoorbeeld de communicatie en een status naar de belangrijkste stakeholders op het terrein. Alles wordt in het werk gesteld om ervoor te zorgen dat de experten en technici optimaal kunnen werken. De focus van ASTRID is op elk moment om de hulp- en veiligheidsdiensten beschikbaar te houden, zelfs in extreme omstandigheden, zowel infrastructureel als organisatorisch.”
Om met het robuuste netwerk te verbinden, hebben de hulpverleners hun eigen Blue Light Mobile-simkaarten. Op de infrastructuur van het Proximus-netwerk krijgen ze, indien nodig, prioriteit en hebben ze de mogelijkheid om met deze simkaart manueel toegang te krijgen tot de andere Belgische telecomoperatoren om de communicatie te allen tijde te garanderen. Als klanten ‘geweigerd’ worden om de bandbreedte voor hulpverleners te verzekeren, spreken we van pre-emption. In extreme situaties, zoals de aanslagen in Brussel, kan men zelfs de gewone gebruiker volledig uitsluiten van de mast om ruimte vrij te maken voor hulp- en veiligheidsdiensten. “Vandaag hebben ongeveer 12.000 gebruikers zo’n Blue Light Mobile-simkaart”, zegt Vella. “Het gaat om de politiediensten, ziekenwagendiensten, maar ook crisisbeheerders zoals ministers, provinciegouverneurs, onderzoeksrechters, …” Een mooie illustratie van de vernieuwingszin en doordachte toekomstvisie van ASTRID.
Unieke aanpak voor 5G
Met de overstap naar 5G toont ASTRID zich opnieuw als vooruitstrevende organisatie. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, werken volledig op de commerciële infrastructuur. ASTRID heeft zijn eigen netwerk als troef en bouwt hier stevig op voort. “We geloven in de kracht van 5G voor het delen van rich data”, aldus Vella. “Met de App 112 die we mee hebben ontwikkeld, bieden we al heel wat mogelijkheden. Zo krijgt de meldkamer een exacte locatie van het incident binnen, kan de gebruiker chatten, aangeven als die doof is, … In samenwerking met de politie is zelfs een stalkingsalarm via bluetooth beschikbaar voor slachtoffers. Maar de nieuwe technologie biedt onmiskenbaar mogelijkheden om de hulpverlening nog verder te verbeteren. De burger, die een noodoproep initieert, een foto laten versturen naar de meldkamer kan zo een belangrijke stap zijn.”
Hoe ziet de toekomst van ASTRID eruit in een 5G-wereld? “We moeten evolueren naar een modulaire meldkamer, met een platform dat modules integreert die door derden zijn ontwikkeld. Een beeld interpreteren met AI? Dat kan binnenkort als het van ons afhangt. Zie het als een skelet met plug-and-playmogelijkheden. Die moderne IT-filosofie willen we in de komende jaren vormgeven, zodat elke hulpverlener het beste uit ons platform haalt en zijn data zelf beheert. ASTRID is een levenslijn voor de hulp- en veiligheidsdiensten, en we willen ook in de toekomst die rol blijven vervullen.
“Een event is een rampenterrein waarop de ramp nog niet opgetreden is”
Urgentiearts in de lead bij eventhulpverlening
De vraag naar eventhulpverlening wordt steeds groter. Om dat werkbaar en kwalitatief te organiseren, is er nood aan een duidelijk wetgevend kader. “Een beroepskwalificatie is er intussen. Nu werken we hard aan een zorgberoep voor eventhulpverlener”, duidt Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. En daarbij zijn de blik en de ervaring van een urgentiearts goud waard.
Eventhulpverlening en urgentiegeneeskunde hebben een duidelijk raakvlak. Zowel op het terrein, waar organisatoren vaak een urgentiearts vragen om vrijwillig het medisch dispositief te leiden, als op de spoeddienst van de nabije ziekenhuizen. Op die drukbezette spoedafdelingen kunnen evenementen de instroom en zorgzwaarte vergroten. “Daarom moeten we waken over kwalitatieve hulpverlening voor iedereen en overal. Tijdens een groot event kan een inwoner op twee straten van het ziekenhuis evengoed een dringende zorgnood hebben. Ook die verdient de juiste zorg.” Aan het woord is dr. Michiel Stiers, urgentiearts in opleiding, verbonden aan de KU Leuven, met een groot engagement binnen BeCEP, de Belgische beroepsvereniging voor urgentieartsen. “Eventhulpverlening is het verlengde van onze medische kennis en management taken zowel op spoedgevallen als préhospitaal met de MUG of bij rampen. De nieuwe kwalificatie en opleiding tot urgentiearts maakt ons, als jonge artsen, overbevraagd voor evenementen. Zonder regelgevend kader is het niet mogelijk om deze eventhulpverlening veilig en efficiënt te organiseren. Vandaag is er hierdoor een wildgroei aan aanbieders, sommige onvoldoende gekwalificeerd, en de patiënt dreigt het slachtoffer te worden van inadequate hulp.”
Dringende update voor PRIMA
Nochtans is er in België al baanbrekend werk verzet. De FOD Volksgezondheid geeft reeds advies over de noden van een medische hulppost op maat van het event via de vragenlijst PRIMA (Plan Risico’s en Manifestatie). De eerste risicoanalyse en het ontstaan van PRIMA is intussen verouderd. Ze houdt onder meer geen rekening met het ontstaan en de expertise van de discipline urgentiegeneeskunde. Deze evolutie naar gespecialiseerde en kwalitatieve zorg op spoedgevallen en in de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH) dient verdergezet te worden in de eventhulpverlening. “De discipline urgentiegeneeskunde heeft zeker een meerwaarde op grote events”, vindt prof. dr. Pascal Vanelderen, voorzitter van BeCEP. “We moeten er wel over waken dat we onszelf niet overreguleren. We ijveren mee voor een duidelijk kader om eventhulpverlening te organiseren, met duidelijke kwalificaties en rollen voor diverse profielen. Alleen verloopt dit het best gefaseerd, zodat we onze rol binnen deze transitie ook kunnen opnemen en waarmaken.”
“Belangrijk daarbij zal de functie zijn die we als urgentiearts opnemen”, pikt urgentiearts dr. Pieter Jan Van Asbroeck in, collega van prof. dr. Pascal Vanelderen in Ziekenhuis Oost-Limburg. “Als urgentiearts maken we niet het verschil in het louter bemannen van de EHBO-post, wel met het voorzien van de juiste middelen en adequate zorg. Onze sterkte ligt net in de brede kijk die we hebben zowel op vlak van het medische, operationele als management. Als directeur medische hulpverlening (Dir-Med) kunnen we op elk moment de medische noden goed inschatten. Dat helikopterzicht laat toe snel in te spelen en kwalitatieve zorg te waarborgen. Bij rampscenario’s, bij een ernstig trauma of om een zware pathologie te behandelen. Als de belangrijke rol van een Dir-Med door niet-medici wordt uitgevoerd, verliezen we deze brede kijk. Dat is nefast voor de kwaliteit van de hulpverlening.”
Naar een regelgeving met gradaties?
Voor de urgentieartsen zelf komt het er vooral op aan de juiste profielen op de juiste plaats en in de juiste functie te zetten. Een toekomstig wetgevend kader heeft nood aan gelaagdheid om het passende dispositief te kiezen in functie van het type event en risicofactoren zoals het aantal bezoekers, de locatie, eventuele verwachtingen qua druggebruik of kans op calamiteiten, … “We moeten werken aan een duidelijk omschrijving van de rollen en de profielen voor de eventhulpverlening. Het lijkt ons logisch om een urgentiearts in de drivers seat te zetten, alleen moeten we die dan ook ingevuld krijgen. De spoeddienst draait 24/7 en eventhulpverlening moet daar nog naast lopen”, aldus prof. dr. Pascal Vanelderen.
Als urgentiearts in opleiding wil dr. Michiel Stiers alvast mee zijn schouders zetten onder de regularisatie van deze eventhulpverlening. “Ons vakgebied is in volle transitie. We moeten dit momentum binnen de eventhulpverlening aangrijpen om die transitie verder te zetten. Het allerbelangrijkste is en blijft dat de patiënt op elk moment de beste, juiste en correcte zorg krijgt en precies daarvoor is een wettelijk kader zo cruciaal.”
Een andere mentaliteit
Bovendien is een mentaliteitswijziging nodig bij de organisatoren van events. Terwijl de budgetten voor beveiliging ruim bemeten worden, wordt van eventhulpverlening vaak verwacht dat het door gratis vrijwilligers gedragen wordt. “Wat we doen, blijft vaak onder de radar. Loodst iemand drugs binnen of gaan amokmakers op de vuist omdat de security niet volstaat, dan komt dat in de media. Krijgt iemand een hartaanval op het terrein en komt de hulp ter plaatse van buitenaf in plaats van via de medische post op de site, dan verschijnt dat zelfs niet in de kantlijn van de krant. Terwijl een eventhulpverlener die ter plaatse adequaat reageert het verschil kan maken”, schetst dr. Pieter Jan Van Asbroeck.
“De impact van security is meteen zichtbaar, terwijl wij eerder discreet achter de schermen werken, hetgeen voor een andere waardering zorgt”, vult dr. Michiel Stiers aan. “Door in te zetten op duurzame en haalbare zorg ter plaatse, wordt het evenement naadloos ingepast in het omgevende veranderde zorglandschap. We spreken vandaag over een zorginfarct, extra belasting van het zorgsysteem is moeilijk, tenzij je over de juiste begeleiding beschikt. De return on investment van eventhulpverlening zit hem niet alleen in de opgelapte festivalganger die ter plaatse nog wat drankjes en eten koopt. Het is de verzekering voor topzorg tijdens het event en bewaren van deze zorg ondanks het event. Zo maken we van eventhulpverlening iets positiefs, waar dan hopelijk ook de juiste middelen tegenover gezet worden. Met de urgentiearts als orkestleider die alle stakeholders optimaal laat samenwerken.”
“Dialysevervoer is deel van de zorg, geen mobiliteitsprobleem”
Duizenden dialysepatiënten moeten drie keer per week naar het ziekenhuis voor hun behandeling. Velen van hen zijn voor hun verplaatsingen afhankelijk van anderen en moeten een beroep doen op een vervoersorganisatie. De organisatie van deze ritten is een fikse uitdaging en dat blijkt ook uit de tevredenheidsscores van deze patiënten voor hun vervoer. “Dat kan en moet beter”, daarover zijn NBVN en GNFB, de beroepsorganisaties van de nefrologen, en Belgambu het eens.
Als beroepsvereniging en belangenbehartiger van de patiënten verwierf de Nederlandstalige Belgische Vereniging voor Nefrologie (NBVN) inzicht in de ervaring van dialysepatiënten bij hun zorgtraject met de Patiëntenmonitor Dialyse 2021. Daaruit bleek een vrij goede algemene tevredenheid. De beoordeling door de patiënten van de wachttijden en het vervoer was echter een stuk slechter. Een goed moment dus om samen met Belgambu aan tafel te schuiven en actief aan de slag te gaan met dit aandachtspunt. “Dat transport is een belangrijk onderdeel van de zorg”, benadrukt Jean-Marc Desmet, voorzitter van de Groupement des Néphrologues Francophones de Belgique (GNFB), de Franstalige tegenhanger van NBVN. “Vandaag wordt het helaas vaak ervaren als een extra problematiek bovenop de ziekte en de dialyse, zowel financieel als organisatorisch. Veel ruimte voor verbetering dus.”
Een complexe puzzel met onvoldoende flexibiliteit
In Vlaanderen worden de ritten voor dialysepatiënten procentueel verdeeld tussen de verschillende vervoersorganisaties via Mutas en i-mens. In Wallonië zijn het vooral ziekenfondsen, particuliere vervoerders en sommige ziekenhuizen zelf die het vervoer verzorgen voor dialysepatiënten die dat nodig hebben. Toch zit het probleem in beide landsdelen vooral in een gebrek aan flexibiliteit en te veel willekeur. Gert Meeus, voorzitter NBVN: “Na een zware behandeling moeten dialysepatiënten vaak lang wachten op hun vervoer. Bovendien neemt de patiëntenvervoerder soms meerdere patiënten mee en is de verdeling van de ritten zelden geoptimaliseerd. Daardoor rijdt men in het patiëntenvervoer veel kilometers om en zit de dialysepatiënt veel langer dan nodig, en wenselijk, in het voertuig. Een betere organisatie van dit essentiële transport zou de kwaliteit van de zorg ongetwijfeld meteen verbeteren.” Vragen aan de bevoegde minister om hiermee aan de slag te gaan, blijven voorlopig onbeantwoord. Nochtans zijn enkele denkpistes al snel gevonden. “Hybride systemen kunnen een meerwaarde bieden”, oppert Belgambu-voorzitter Kenneth Arkesteyn. “Afhankelijk van de toestand en de zorgnoden van de individuele dialysepatiënt kan men het meest aangewezen type vervoer kiezen: ofwel is het patiëntenvervoer (vervoer met ambulancier niet-dringend patiëntenvervoer) ofwel is het personenvervoer (taxi). Zo zetten we de capaciteit slim en optimaal in. Bovendien staan we nog steeds achter het idee van een intelligente dispatching. Het EFRO-project bewees in Limburg het potentieel van dit systeem, voor het patiëntenvervoer in het algemeen en zeker ook bij chronische aandoeningen, zoals nierlijden. Via een centrale dispatching worden ritten dan continu herbekeken en herpland waar nodig of wenselijk. Helaas is het pilootproject afgevoerd en gebeurt er voorlopig niets meer met dat idee. Een gemiste kans, als je het ons vraagt.”
Volgens de nefrologen moet Mutas de handen in elkaar slaan met de dialysecentra om dit aspect van het zorgtraject aangenamer te maken. Dat heeft bovendien opnieuw een positieve impact op de dialyse zelf. Soms komen patiënten te laat en is de volledige planning van het centrum in de war. Of geraakt een patiënt zelfs helemaal niet op zijn afspraak. En dat is uiteraard nefast voor de gezondheid. “We moeten streven naar een vervoersplan voor elk dialysecentrum, op maat van de patiënten en hun gezondheidstoestand”, vindt Gert Meeus. “Daar willen wij gerust, samen met Belgambu, onze schouders onder zetten. Vervolgens kan Mutas hiermee aan de slag voor de optimale verdeling van zijn ritten.”
Belangrijke groep chronisch zieken
Uiteraard verdient elke patiënt kwaliteitsvol en zo aangenaam mogelijk vervoer. Voor chronisch zieken weegt dit evenwel nog zwaarder door, omdat ze zo frequent gebruik moeten maken van deze dienstverlening. “En daarbij krijgen dialysepatiënten helaas weinig aandacht, vergeleken met bijvoorbeeld diabetici of oncologische patiënten”, vinden Desmet en Meeus. “De groep dialysepatiënten is kleiner in aantal, maar het gaat in ons land toch om een groep van 8.000 zwaar zieke mensen. Zij zijn voor hun overleving van hun vervoer afhankelijk. Het aantal dialysepatiënten stijgt bovendien nog elk jaar. Dat maakt de nood aan een verbetering van de organisatie van kwalitatief dialysevervoer alleen maar groter.”
Betaalbaar en kwalitatief dialysevervoer dus, daar draait het om. Want de dialyse stopt niet wanneer de naald uit de arm van de patiënt is. “Het begint en eindigt aan de deur van de patiënt”, benadrukt Gert Meeus. “We moeten vermijden dat er bijkomende financiële zorgen bovenop de behandeling komen omwille van het patiëntenvervoer. Chronische ziekte maakt arm en armoede maakt chronisch ziek. Die cirkel moeten we samen doorbreken.”
Gezamenlijk schrijven wacht op antwoord
Naar aanleiding van de tevredenheidsenquête en de vervoersproblematiek richtten NBVN en GNFB een gezamenlijk schrijven aan Vlaams gezondheidsminister Crevits, ook ondertekend door het Vlaams Patiëntenplatform en Belgambu. De vraag was duidelijk: onderneem actie. De beroepsverenigingen hopen op een positief antwoord. “Ondertussen blijven we evenwel niet op onze lauweren rusten”, zeggen de voorzitters overtuigd. “We slaan graag de handen in elkaar met Belgambu om proactief voorstellen op tafel te leggen.”